Tag Archives: Kumasi

37. Maandag 29 augustus

37. Maandag 29 augustus

Vanmorgen heb ik Zybourn uitgezwaaid. Het was gezellig, maar ik merk dat ik het ook wel lekker vind om weer helemaal mijn eigen gang te kunnen gaan. Vandaag wil ik de Kejetia Market en het Manhyia Palace bezoeken.
Voorzichtig en langzaam beweeg ik mij door het centrum en ik verhoog mijn populariteit met deze manke blanke vertoning. Ik baal van deze verschijning, maar ben erg blij dat ik weer iets mobieler ben. Volgens mij komt het alleen door de pijnstillers en de speciale zalf dat ik op mijn voet kan staan. Plotseling hoor ik mijn naam. Wie kent mij hier nu? Het is de man uit India die ik vanmorgen in het hotel even sprak. Hij zit in een taxi en ik moet instappen. Ja, maar waar ga je dan naartoe. Naar de markt voor hout. Oké, dat is mooi handig.

Ik dacht aan houten beeldjes, maar hij blijkt een zakenman te zijn die teakhout vanuit Ghana naar India wil importeren. We komen in een achterbuurt. De halve straat loopt achter ons aan. We komen bij een grote opslagplaats aan, maar de handelaren zijn te klein. Ze exporteren niet. De man uit India heeft nog een heel lijstje met houthandelaars. Hij vraagt of ik hem wil vergezellen. Prima. De taxi rijdt door de stad en de buitenwijken. Ik kom in zagerijen en zie het mooiste teakhout. Ik fantaseer al hoe ik zelf meubels kan ontwerpen. Intussen maak ik op de achterbank van de taxi duidelijk dat een kus geven not allowed is. Hij vraagt of ik geld wil verdienen. Ik heb een vaag vermoeden welke kant hij op wil. Lachend zeg ik dat geld niet alles is. Maar ik heb het toch nodig aangezien ik geen eigen huis heb? Hij heeft mijn hand gelezen en zag dat ik geen eigen huis had en een zwaar leven achter me heb. Ik had zoiets van jaja, maar hij haalt zijn visitekaartje tevoorschijn waarop staat dat hij astroloog is. Ik vind het allemaal wel best. Ik bedoel deze gezamenlijke uren, niet de avances. Ik loop als zijn persoonlijke assistente de bazen van de houtwerven de hand te schudden en we overleggen op gepaste afstand van de managers.
Als we weer richting centrum rijden, geef ik aan dat hij mij wel bij het grote trotro-station mag afzetten. Hij vraagt naar mijn plannen en of hij mij mag vergezellen. Ik bedank hem voor de ochtend, maar geef aan dat ik ook graag even alleen iets onderneem. ‘Rare Hollandse vrouwen’ zegt hij, ‘niet getrouwd en alleen op reis.’ Alsof hij alles van Holland weet, terwijl hij eerst geeneens wist dat Nederland een Europees land is en dat het zo klein is dat je er in vier uur van noord naar zuid doorheen rijdt in tegenstelling tot India waar dat volgens hem 48 uur in beslag neemt.

Op het trotro-station waar het gigantisch druk is, het is net een mierenhoop, zoek ik de trotro-standplaats naar Konongo. Dat dorp ligt net achter het Bobiri Forest, de plaats waar ik morgen naar toe wil. Na wat rond gevraagd te hebben, vind ik het en krijg te horen dat ze de hele dag aan één stuk doorrijden. Dat betekent hier in Ghana, als de bus vol is vertrekken we en dat kan in een half uur zijn, maar ook twee en een half uur. Ik heb in gedachte om er morgen tussen 6.00 en 7.00 uur te staan. De meeste mensen reizen ’s morgens en de kans is groot dat ik dan dus niet zolang hoef te wachten.
Ik heb besloten een nacht langer in Kumasi te blijven, want ik wil perse een paar van die 400 verschillende vlindersoorten zien in dat tropische regenwoud. Ik had gelukkig in verband met vervoer, dat soms moeilijk te regelen is, mijn reistijd ruim ingepland en dat komt nu mooi uit.

Vervolgens loop ik naar de Kejetia Markt, de grootste markt van Ghana. In The Bradt Travel Guide staat dat er 10.000 marktkramen zijn. Het is er inderdaad groot, maar  het lijkt mij een getal dat naar boven is afgerond. Ik wil via de markt richting het Manhyia Palace lopen. Ik loop langs de kramen met schoonmaakartikelen, plastic teiltjes, emmers, bekers, doosjes, een rij kappers, schoenenverkopers en vrouwen met lappen stof die al zo vrij zijn om mij aan mijn arm te trekken. Dat iedereen ‘obruni, obruni’ roept vind ik best, maar ik heb liever niet dat je aan mij gaat zitten. Ja, soms raken ze mij aan, om te voelen hoe mijn huid aanvoelt. Dat vind ik dan weer anders. Ik heb het trouwens vervolgens ook bij een Ghanese vrouw gedaan. In mijn dorp wonen bij mijn weten geen Afrikaanse mensen en in mijn vriendenkring is ook niemand Afrikaans. Ik heb dus ook nog nooit zo bewust gevoeld hoe een zwarte huid aanvoelt. De bovenkant van de hand en arm ziet eruit als olifantenhuid; hard, droog en met barstjes. Het voelt echter verrassend zacht aan. Ze zegt trots dat ze zichzelf goed verzorgt na mijn enthousiaste kreet ‘O, wat zacht.’
Voordat ik het zie, ruik ik het al, de rij met slagers. Alles ligt open en bloot uitgestald. Ik kan er amper naar kijken, het is zo goor. Ik kijk naar de grond, maar daar liggen de poten. Ik kijk maar naar de rug van mijn voorgangster. Plotseling voel ik wat zachts onder mijn slipper. Het geeft mij hetzelfde gevoel, als dat ik met de auto over een al aangereden beest rijd. De hobbel die ik dan voel, geeft me een vieze rilling door mijn lijf. Precies hetzelfde voel ik nu. Bij het eerst volgende zijpad sla ik af.
Ik ruik kruiden en zie van alles uitgestald dat ik nog nooit heb gezien. Sommige marktvrouwen zien er uit als toverknollen en zij weten ongetwijfeld ook waar elk kruid goed voor is. Na zo een tijd te hebben rond gekeken en geen stap dichter bij het Manhyia Palace te zijn aangekomen, besluit ik de hoofdweg weer op te zoeken. Mijn voet doet behoorlijk zeer. En door de pijn proberen op te vangen met scheef lopen krijg ik last onderin mijn rug. Ik laat het Manhyia Palace voor wat het is en ga op de stoeprand voor een winkeltje zitten uitrusten en sla alles om me heen gade. Tsjonge, tsjonge, wat een mensen. Wat een bedrijvigheid.

Ik hobbel door naar eetcafé Vic Baboo’s. Ik neem de tijd voor een drinkyoghurt en een kaassandwich. Het voelt een beetje als terugkomen in de westerse wereld. Als ik later weer buiten op de stoep van Vic Baboo’s sta, schiet een jongen mij aan. Hij had mij zien zitten, maar durfde mij niet te benaderen omdat er al een man aan mijn tafeltje ging zitten om met mij te praten. De man in kwestie vroeg alleen of hij daar mocht zitten in verband met weinig vrije plek in de zaak, maar oké. Deze jongen vraagt of ik druk ben. Zo nee, wil ik dan met hem even een kwartiertje wat drinken en kletsen. Prima hoor. Na 10 minuten begint de net geklede bankbediende al over trouwen en maakt hij duidelijk dat hij met een blanke vrouw wil trouwen en vraagt wat ik van Afrikaanse mannen vind. Ik antwoord niet geheel naar waarheid; het maakt mij niet uit hoe iemand eruit ziet. Het gaat om de binnenkant. Een antwoord dat hoge punten scoort. Hij vertelt dat veel blanke vrouwen discrimineren. Ik zeg dat hij dat zelf ook doet. Hij wil geen zwarte maar een blanke vrouw. Nee, dat zie ik helemaal verkeerd. Hij vraagt naar mijn reisplannen en eist vervolgens dat ik niet woensdag maar zaterdag naar Cape Coast ga. Dan laat hij mij ’s avonds als hij vrij is Kumasi zien en brengt hij mij zaterdag met zijn auto naar Cape Coast. Nee bedankt, ik maak mijn eigen plannen. Hij werpt tegen dat het veel te gevaarlijk is voor mij. Het vervoer is slecht en overal zijn foute mannen. Na zijn gezeur over in welk hotel ik in Kumasi of Cape Coast verblijf en waar we zaterdag in Cape Coast zullen afspreken, heeft hij zichzelf wel heel erg in de categorie ‘foute mannen’ geplaatst.
Er blijkt een festival zaterdagavond in Cape Coast te zijn. Klinkt leuk. Ik blijf misschien wel een nacht langer daar, bedenk ik mij nu, maar ik hoef deze man niet te treffen. Een aantal keren zeg ik dat ik het leuk vond om zo even te praten, maar dat ik verder geen behoefte heb aan contact. Hij laat mijn woorden echter absoluut niet tot zich door dringen. Ik herhaal het dus zo luid dat zijn twee collega’s zittend aan het aangrenzende tafeltje het ook goed kunnen horen.
Later op straat volgt hij mij met zijn auto. Gelukkig komt zijn collega sympathieker over en zegt deze man nog eens dat het toch duidelijk was dat ik geen interesse heb en dat hij zich niet zo moet gedragen. Bedankt brother!

Op straat zie ik iemand in een shirt van Verkerk Keukens lopen. Inmiddels heb ik ook ontdekt hoe de winkeltjes aan een deel van hun westerse kleding komen. Vanmorgen op het terrein van een van de houthandels stond een schuur die tot de nok toe gevuld was met kleding. Ik neem een kijkje. De jongens die de kleding sorteren, lopen bijna allemaal in mooie voetbalshirts, veelal uit Engeland. De kleding is afkomstig uit Engeland, Nederland en Duitsland. Ik weet niet op welke manier het is ingezameld, maar het wordt hier opnieuw verpakt in balen en busjes zorgen voor de verspreiding naar de kledingkraampjes.
Ik zag vandaag ook ergens op straat een leuk shirtje hangen en overwoog het te kopen. Wel een grappige situatie. Het shirt is misschien wel gemaakt ergens in Azië en komt aan in Nederland. Vervolgens gaat het naar Afrika, waar ik het gekocht zou kunnen hebben en zou het in mijn koffer weer terug naar Europa reizen. Zo kom je nog eens ergens als shirtje.

36. Zondag 28 augustus

36. Zondag 28 augustus

Duidelijk geen bezoek aan het Bobiri  Forest vandaag, maar ik kan gelukkig wel iets beter mijn voet gebruiken. Om 9.00 uur ben ik klaarwakker. Tegenwoordig betekent slapen tot 9.00 uur, érg lang uitslapen. In Tamale was 6.00 uur de normale tijd.
Zybourn blijft graag nog even liggen. Zondag is de enige ochtend dat hij kan uitslapen. Prima. Ik ga beneden in de receptie kijken of ze internet hebben en mijn webspace bijwerken. Slaap jij nog maar lekker een tijdje.
Later deze dag vertelt hij hoe bijzonder ik ben en haalt het voorval van vanmorgen aan. Een Ghanese vrouw zou nooit wat alleen willen ondernemen als haar vriend in de buurt was. Ik krijg soms het idee dat niet ik, maar juist alle gemaakte regeltjes hier erg bijzonder zijn.  Enneh, er zit verschil tussen een vriend en dé vriend, vriend.

Ik wil vandaag wel iets meer van Kumasi zien dan de receptie van het hotel en het ziekenhuis. Het National Cultural Centre is misschien wel te doen. Met een taxi rijden we het terrein op en laten ons voor de deur van het museum afzetten. Ik wil het graag bezoeken omdat ik meer van de Ashanti’s, de oorspronkelijke bevolking hier wil weten. Ik wil iets over hun geschiedenis weten en hoe ze geleefd hebben.
Eerst is het even een tegenvaller. Het museum ziet er wel heel simpel uit, bestaande uit vier muren met een kleine presentatie voor elke muur. De vrouwelijke gids dreunt bij de eerste twee foto’s een verhaaltje op, maar als ze doorkrijgt dat ik echt geïnteresseerd ben, vertelt ze met veel meer passie. Ik stel veel vragen en gelukkig blijkt het kleine museum veel meer verhalen te bergen dan dat je bij binnenkomst zou verwachten.

De koningstitel gaat bij de Ashanti’s  over van oom op neef. Jongste of oudste neef maakt niet uit. De wijze mannen kijken naar wie de meeste talenten heeft. De vrouw van de koning is geen belangrijke vrouw, maar gewoon één van zijn zovele vrouwen. Daarentegen zijn de moeder en de zussen van de koning erg voornaam en krijgen zij de titel van koningin.
In de tijd van de slavernij hebben de Ashanti’s veel met de Engelsen te maken gehad. De Ashanti’s stonden in een soort dienst van de Engelsen en droegen zorg voor het aanleveren van  voldoende slaven, die zij ronselden onder andere Afrikaanse stammen. De Engelsen wilden echter meer. Ze wilden net zo’n gouden stoel als de koning van de Ashanti’s. Het werd een grote rel, want de stoel zou ook speciale krachten bezitten. Uiteindelijk gaven de Ashanti’s een nep gouden stoel cadeau en zijn ze nog steeds trots op hun stunt.
En daar zie ik eindelijk het beeldje staan waar ik zo gek op ben. Ik zag het al op een foto in een boek, toen ik in Nederland was en heb het inmiddels in Tamale gekocht, maar niemand kan mij het echte verhaal van dit beeld vertellen. Het blijkt een lucky doll te zijn voor vrouwen die problemen hebben met zwanger worden. Je behandelt de houten pop alsof het je baby is. Zo draag je het in je draagdoek op je rug. Leg je het naast je in je bed en geef je het ’s morgens zogenaamd te eten. Het onderwerp ongewenst kinderloos is taboe en de vrouwen lopen tegenwoordig niet meer met de pop rond, maar in huis koesteren sommige vrouwen wel hun houten baby.
Ik zal morgen eens met mijn houten pop vastgebonden op mijn rug de straat op gaan. Zybourn kijkt me aan en verzucht: ‘En dan een nieuwe Jezus ter wereld brengen?’ De gids heeft deze opmerking niet gehoord en begrijpt niets van mijn gelach. Zybourn wil het niet herhalen, godslastering? Ik herhaal de opmerking, want ik vind hem super. Ik vraag naar de oorsprong van het verhaal. Het komt bij een priester vandaan. Ik kom erachter dat priesters, de medicijnmannen vroeger, wel erg veel macht hadden. Sommige dingen blijven mysterieus, maar sommige dingen zijn ook gewoon rare verzinsels en dat is waar Zybourn zich tegen afzet. De mensen zijn zo bijgelovig. Ze gebruiken hun gezonde verstand niet en blijven hangen in oude gebruiken.
Het verhaal bij al de verschillende trommels vind ik ook erg mooi. Vooral dat van de oorlogsdrum. De drum is gespannen met de huid van een luipaard. In plaats van er met een gewone trommelstok op te slaan, kras je er met de punt van een speciale stok overheen. Het  geluid dat je dan hoort, klinkt als het gegrom van een luipaard. Het is echt super als je dat hoort. Als men vroeger door de velden rondtrok, gebruikte men die drum om andere stammen op afstand te houden. Ik vraag of ze eens met die punt over de andere drumvellen wil schrapen. En verdomd, bij de andere vellen ontstaat alleen een gewoon schurend geluid.

Ik kan echt genieten van deze verhalen. Vorig jaar heb ik dit soort verhalen in Peru en Bolivia over de Indianen gehoord. Ik zit te denken. Wat zijn de verhalen van Nederland. Hebben wij ook zoveel mysterieuze verhalen die verband houden met het leven in de natuur en de bijzondere krachten van het leven?

34. Vrijdag 26 augustus

34. Vrijdag 26 augustus

Dag 1 in Kumasi.
Sommige dingen voel je gewoon gelijk aan. Zonder het nu echt te kunnen benoemen, weet je, het is zo. Ik hoop dat mijn gevoel er nu helemaal naast zit, want ik kan echt niet op krukken over de touwbrug van National Park Kakum.

Ik kom zojuist uit het internetcafé. Als ik buiten sta, zie ik dat het al donker is. Ik baal even. Ik ben vanmiddag net in deze stad Kumasi aangekomen en ken nog niet de weg. Ik sta even stil om me te oriënteren. Terwijl ik in de richting loop waarin ik denk te moeten lopen, word ik aangesproken door 2 jongens. Ik heb geen zin in een praatje en zeg alleen ‘good evening’ en reageer verder niet op hun vragen. Ze blijven echter roepen en hebben het over Holland. Ik wil niet dat ze denken, dat ik arrogant ben. Ik wil geen gedonder nu op straat en draai me om, om toch vriendelijk over te komen.
Tegelijk stap ik echter van de straat op het lager gelegen trottoir. Stappen is trouwens niet het goede woord. Ik val gewoon. Even lig ik versuft. Wat voel ik allemaal. Ik voel mijn voet en voel een schrijnende plek op mijn elleboog. De jongens komen naar me toe rennen en helpen me overeind. Eén wil aan mijn voet zitten. Blijf eraf!
Terwijl mijn hartslag weer wat rustiger wordt, laat ik ze lekker doorkletsen. Ik moet even goed nadenken en zit veilig zo met deze 2 jongens. Ik vraag de weg naar het STC-station. Vlak daarbij is mijn hotel, maar zij hoeven de naam van mijn hotel niet te weten. Gelukkig, ik liep in de goede richting. Ze vragen of ik een taxi nodig heb. Volgens mij ben ik in 5 minuten bij mijn hotel en ik heb geen zin in gezeur en afdingen bij een taxichauffeur. Ik probeer op mijn voet te staan. ‘Auw!’, maar het gaat. Ik loop tukkend de straat af. Beweging is vast goed, houd ik mezelf voor.

Boven gekomen op mijn hotelkamer, trek ik mijn schoen uit en bekijk de schade. Ik zie niet echt wat bijzonders aan mijn voet. Ik pak een emmer water uit de gezamenlijke badkamer op de gang en vul die met koud water. Wat luxe zeg, ik heb stromend water zo uit de kraan. Oh en een spiegel waarin ik mijn hele bovenlichaam kan zien. Ik zit op de rand van mijn bed en stop de voet in de emmer. Hopelijk gaat het koude water zwellingen tegen.
De pijn wordt alleen maar erger. Ik leg mijn voet op de stoel en betast hem voorzichtig. Boven op de voet in het midden is het erg pijnlijk. Ik ben bang. Dit is niet goed. Er is iets mis in mijn voet.

Ohh en ik voelde me vandaag net weer zo lekker dapper en avontuurlijk. Na de 6 uur durende busreis stapte ik uit op het STC-station. Hijs de backpack op mijn rug en wandel over het station naar een man in uniform. Ik vraag de weg naar The Guestline Lodge. In The Bradt Travel Guide las ik dat dat een hotel vlakbij het station is en ook nog eens een van de goedkopere. Ik had gistermorgen gebeld om alvast een kamer te reserveren, maar toen zeiden ze dat het vol was, tegelijk met de mededeling ‘zie eerst maar dat je alle vervoer haalt, reserveren is hier geen doen voor ons’. Ik gok het erop. Mocht het echt vol zijn dan hebben zij misschien wel een ander adres voor mij.
Daar loop ik in mijn uppie met mijn veel te zware backpack loopjongens en taxichauffeurs af te wimpelen. The lodge is inderdaad vlakbij het station en ze blijken een kamer voor me te hebben. Op het balkon zit ik de omgeving te bekijken en lees The Bradt Travel Guide en heb een idee van wat ik hier wil zien en bezoeken.
Vanmiddag dus lekker door te stad lopen dolen en de straat gevonden met boekenkraampjes. Na lang zoeken een Nederlands boek gevonden. Veel te dik helaas, past moeilijk in mijn kleine handtasje en de titel ‘Weduwe voor een jaar’ van John Irving spreekt me niet gelijk aan, maar ik herken de omslag wel. Het is een bekend en hopelijk goed boek. Het is tevens het enige Nederlandse boek dat ik kan vinden en ach ik kan weer even vooruit met deze 739 bladzijden.

Al lezend probeer ik een beetje in slaap te vallen. Ik heb een tijdje gedommeld, maar word wakker door de pijn. Ik slik 2 paracetamols. Morgen is mijn voet vast weer normaal.
In mijn hoofd ben ik bang, maar ik wil niet aan het idee denken dat mijn reis heel misschien is afgelopen.