Vanmorgen heb ik Zybourn uitgezwaaid. Het was gezellig, maar ik merk dat ik het ook wel lekker vind om weer helemaal mijn eigen gang te kunnen gaan. Vandaag wil ik de Kejetia Market en het Manhyia Palace bezoeken.
Voorzichtig en langzaam beweeg ik mij door het centrum en ik verhoog mijn populariteit met deze manke blanke vertoning. Ik baal van deze verschijning, maar ben erg blij dat ik weer iets mobieler ben. Volgens mij komt het alleen door de pijnstillers en de speciale zalf dat ik op mijn voet kan staan. Plotseling hoor ik mijn naam. Wie kent mij hier nu? Het is de man uit India die ik vanmorgen in het hotel even sprak. Hij zit in een taxi en ik moet instappen. Ja, maar waar ga je dan naartoe. Naar de markt voor hout. Oké, dat is mooi handig.
Ik dacht aan houten beeldjes, maar hij blijkt een zakenman te zijn die teakhout vanuit Ghana naar India wil importeren. We komen in een achterbuurt. De halve straat loopt achter ons aan. We komen bij een grote opslagplaats aan, maar de handelaren zijn te klein. Ze exporteren niet. De man uit India heeft nog een heel lijstje met houthandelaars. Hij vraagt of ik hem wil vergezellen. Prima. De taxi rijdt door de stad en de buitenwijken. Ik kom in zagerijen en zie het mooiste teakhout. Ik fantaseer al hoe ik zelf meubels kan ontwerpen. Intussen maak ik op de achterbank van de taxi duidelijk dat een kus geven not allowed is. Hij vraagt of ik geld wil verdienen. Ik heb een vaag vermoeden welke kant hij op wil. Lachend zeg ik dat geld niet alles is. Maar ik heb het toch nodig aangezien ik geen eigen huis heb? Hij heeft mijn hand gelezen en zag dat ik geen eigen huis had en een zwaar leven achter me heb. Ik had zoiets van jaja, maar hij haalt zijn visitekaartje tevoorschijn waarop staat dat hij astroloog is. Ik vind het allemaal wel best. Ik bedoel deze gezamenlijke uren, niet de avances. Ik loop als zijn persoonlijke assistente de bazen van de houtwerven de hand te schudden en we overleggen op gepaste afstand van de managers.
Als we weer richting centrum rijden, geef ik aan dat hij mij wel bij het grote trotro-station mag afzetten. Hij vraagt naar mijn plannen en of hij mij mag vergezellen. Ik bedank hem voor de ochtend, maar geef aan dat ik ook graag even alleen iets onderneem. ‘Rare Hollandse vrouwen’ zegt hij, ‘niet getrouwd en alleen op reis.’ Alsof hij alles van Holland weet, terwijl hij eerst geeneens wist dat Nederland een Europees land is en dat het zo klein is dat je er in vier uur van noord naar zuid doorheen rijdt in tegenstelling tot India waar dat volgens hem 48 uur in beslag neemt.
Op het trotro-station waar het gigantisch druk is, het is net een mierenhoop, zoek ik de trotro-standplaats naar Konongo. Dat dorp ligt net achter het Bobiri Forest, de plaats waar ik morgen naar toe wil. Na wat rond gevraagd te hebben, vind ik het en krijg te horen dat ze de hele dag aan één stuk doorrijden. Dat betekent hier in Ghana, als de bus vol is vertrekken we en dat kan in een half uur zijn, maar ook twee en een half uur. Ik heb in gedachte om er morgen tussen 6.00 en 7.00 uur te staan. De meeste mensen reizen ’s morgens en de kans is groot dat ik dan dus niet zolang hoef te wachten.
Ik heb besloten een nacht langer in Kumasi te blijven, want ik wil perse een paar van die 400 verschillende vlindersoorten zien in dat tropische regenwoud. Ik had gelukkig in verband met vervoer, dat soms moeilijk te regelen is, mijn reistijd ruim ingepland en dat komt nu mooi uit.
Vervolgens loop ik naar de Kejetia Markt, de grootste markt van Ghana. In The Bradt Travel Guide staat dat er 10.000 marktkramen zijn. Het is er inderdaad groot, maar het lijkt mij een getal dat naar boven is afgerond. Ik wil via de markt richting het Manhyia Palace lopen. Ik loop langs de kramen met schoonmaakartikelen, plastic teiltjes, emmers, bekers, doosjes, een rij kappers, schoenenverkopers en vrouwen met lappen stof die al zo vrij zijn om mij aan mijn arm te trekken. Dat iedereen ‘obruni, obruni’ roept vind ik best, maar ik heb liever niet dat je aan mij gaat zitten. Ja, soms raken ze mij aan, om te voelen hoe mijn huid aanvoelt. Dat vind ik dan weer anders. Ik heb het trouwens vervolgens ook bij een Ghanese vrouw gedaan. In mijn dorp wonen bij mijn weten geen Afrikaanse mensen en in mijn vriendenkring is ook niemand Afrikaans. Ik heb dus ook nog nooit zo bewust gevoeld hoe een zwarte huid aanvoelt. De bovenkant van de hand en arm ziet eruit als olifantenhuid; hard, droog en met barstjes. Het voelt echter verrassend zacht aan. Ze zegt trots dat ze zichzelf goed verzorgt na mijn enthousiaste kreet ‘O, wat zacht.’
Voordat ik het zie, ruik ik het al, de rij met slagers. Alles ligt open en bloot uitgestald. Ik kan er amper naar kijken, het is zo goor. Ik kijk naar de grond, maar daar liggen de poten. Ik kijk maar naar de rug van mijn voorgangster. Plotseling voel ik wat zachts onder mijn slipper. Het geeft mij hetzelfde gevoel, als dat ik met de auto over een al aangereden beest rijd. De hobbel die ik dan voel, geeft me een vieze rilling door mijn lijf. Precies hetzelfde voel ik nu. Bij het eerst volgende zijpad sla ik af.
Ik ruik kruiden en zie van alles uitgestald dat ik nog nooit heb gezien. Sommige marktvrouwen zien er uit als toverknollen en zij weten ongetwijfeld ook waar elk kruid goed voor is. Na zo een tijd te hebben rond gekeken en geen stap dichter bij het Manhyia Palace te zijn aangekomen, besluit ik de hoofdweg weer op te zoeken. Mijn voet doet behoorlijk zeer. En door de pijn proberen op te vangen met scheef lopen krijg ik last onderin mijn rug. Ik laat het Manhyia Palace voor wat het is en ga op de stoeprand voor een winkeltje zitten uitrusten en sla alles om me heen gade. Tsjonge, tsjonge, wat een mensen. Wat een bedrijvigheid.
Ik hobbel door naar eetcafé Vic Baboo’s. Ik neem de tijd voor een drinkyoghurt en een kaassandwich. Het voelt een beetje als terugkomen in de westerse wereld. Als ik later weer buiten op de stoep van Vic Baboo’s sta, schiet een jongen mij aan. Hij had mij zien zitten, maar durfde mij niet te benaderen omdat er al een man aan mijn tafeltje ging zitten om met mij te praten. De man in kwestie vroeg alleen of hij daar mocht zitten in verband met weinig vrije plek in de zaak, maar oké. Deze jongen vraagt of ik druk ben. Zo nee, wil ik dan met hem even een kwartiertje wat drinken en kletsen. Prima hoor. Na 10 minuten begint de net geklede bankbediende al over trouwen en maakt hij duidelijk dat hij met een blanke vrouw wil trouwen en vraagt wat ik van Afrikaanse mannen vind. Ik antwoord niet geheel naar waarheid; het maakt mij niet uit hoe iemand eruit ziet. Het gaat om de binnenkant. Een antwoord dat hoge punten scoort. Hij vertelt dat veel blanke vrouwen discrimineren. Ik zeg dat hij dat zelf ook doet. Hij wil geen zwarte maar een blanke vrouw. Nee, dat zie ik helemaal verkeerd. Hij vraagt naar mijn reisplannen en eist vervolgens dat ik niet woensdag maar zaterdag naar Cape Coast ga. Dan laat hij mij ’s avonds als hij vrij is Kumasi zien en brengt hij mij zaterdag met zijn auto naar Cape Coast. Nee bedankt, ik maak mijn eigen plannen. Hij werpt tegen dat het veel te gevaarlijk is voor mij. Het vervoer is slecht en overal zijn foute mannen. Na zijn gezeur over in welk hotel ik in Kumasi of Cape Coast verblijf en waar we zaterdag in Cape Coast zullen afspreken, heeft hij zichzelf wel heel erg in de categorie ‘foute mannen’ geplaatst.
Er blijkt een festival zaterdagavond in Cape Coast te zijn. Klinkt leuk. Ik blijf misschien wel een nacht langer daar, bedenk ik mij nu, maar ik hoef deze man niet te treffen. Een aantal keren zeg ik dat ik het leuk vond om zo even te praten, maar dat ik verder geen behoefte heb aan contact. Hij laat mijn woorden echter absoluut niet tot zich door dringen. Ik herhaal het dus zo luid dat zijn twee collega’s zittend aan het aangrenzende tafeltje het ook goed kunnen horen.
Later op straat volgt hij mij met zijn auto. Gelukkig komt zijn collega sympathieker over en zegt deze man nog eens dat het toch duidelijk was dat ik geen interesse heb en dat hij zich niet zo moet gedragen. Bedankt brother!
Op straat zie ik iemand in een shirt van Verkerk Keukens lopen. Inmiddels heb ik ook ontdekt hoe de winkeltjes aan een deel van hun westerse kleding komen. Vanmorgen op het terrein van een van de houthandels stond een schuur die tot de nok toe gevuld was met kleding. Ik neem een kijkje. De jongens die de kleding sorteren, lopen bijna allemaal in mooie voetbalshirts, veelal uit Engeland. De kleding is afkomstig uit Engeland, Nederland en Duitsland. Ik weet niet op welke manier het is ingezameld, maar het wordt hier opnieuw verpakt in balen en busjes zorgen voor de verspreiding naar de kledingkraampjes.
Ik zag vandaag ook ergens op straat een leuk shirtje hangen en overwoog het te kopen. Wel een grappige situatie. Het shirt is misschien wel gemaakt ergens in Azië en komt aan in Nederland. Vervolgens gaat het naar Afrika, waar ik het gekocht zou kunnen hebben en zou het in mijn koffer weer terug naar Europa reizen. Zo kom je nog eens ergens als shirtje.
okt3