Category Archives: 14. Ghana 2005

46. Vrijdag 9 september

46. Vrijdag 9 september

Denk je eindelijk je eigen webspace eens op een snelle computer te kunnen bekijken, krijg ik thuis geen verbinding met de server. Zodoende zit ik nu alweer in een internetcafé alias de bibliotheek van E’oord, met een plak Goudse jong belegen kaas in mijn mond maar dat terzijde. Ook met het warme water zijn er problemen. De codes op de ketel geven aan dat de waterdruk te laag is. Ik heb weleens eerder water bij moeten vullen, maar dat is zo’n gehannes en daar heb ik nu nog geen zin in. Ik was mezelf wel met koud water. Langzaam overschakelen heet dat.
De terugreis met vliegmaatschappij Apstar was de laatste stuiptrekking van Ghana. Bij de douane zien ze mijn papieren en onderga ik de laatste flirtpoging. Ja, ik ben mss en geen mrs. De heenvlucht gingen we ongepland stoppen op Mallorca om brandstof te tanken en kregen we te horen dat er teveel bagage was voor het laadruim en een deel daarvan dus de volgende dag aan zou komen. Deze woensdag- op donderdagnacht hebben alle vluchten vanuit Ghana vertraging en blijkt dat we geen toestemming hebben om in Düsseldorf te landen. We moeten naar Keulen. Ik was even niet zo goed onderlegd en dacht bij de melding ‘landen op Cologne’ dat ik in Frankrijk werd gedropt. Vervolgens met de bus naar Amsterdam.
Aangekomen op Schiphol voel ik me nog even een reizigster als ik met de backpack op mijn rug naar Gerjan en Zoë loop die op het terras zitten.Ik ga zitten en daarmee verbreek ik de betovering. Het is alsof Anneke mij gisteren nog met mijn bagage afzette hier op Schiphol. Weg is de mystiek van het reizen. Ik ben blij dat ik Gerjan en Zoë zie, maar voel me verder heel leeg.

In de auto klets ik Gerjan de oren van zijn hoofd. Dat we in een file hebben gestaan, hoor ik later. Ik heb het helemaal niet door. Hé, een vrachtwagen met Nederlandse naam. O ja, ik ben ook weer in Nederland. In Ghana was het juist heel speciaal en leuk om te zien. Zo was ik in Duitsland verbaasd, dat ik een blanke over een viaduct zag fietsen. Als ik voor mijn huis uitstap zie ik slingers in mijn huis hangen. Wat leuk. Ik hoef de sleutel in de voordeur maar een halve slag te draaien en dan is hij al open. Marloes zal wel als laatste in mijn huis zijn geweest. De keukendeur staat open en daar zie ik in de tuin mijn vrienden zitten. Oh, wat is dat gaaf! Ze vragen naar de vervolgen van verhalen die ik op de webspace heb gezet, bewonderen mijn haar en intussen zit ik er voor mijn gevoel ietwat afwezig bij. De backpack laat ik tussen mijn benen instaan. Alsof ik nog niet de overstap durf te maken. Ze koken en we eten met z’n allen in de tuin. Als toetje een bekertje boerenyoghurt + aardbeiensaus! Bij thuiskomst trouwens gelijk de warme chocomelk + slagroom en op Schiphol al een mars van Zoë.

’s Avonds blader in door de grote stapel post van 6 weken. Even overvalt me een triest gevoel. Ik heb zoveel en toch wil ik meer. Ik wil een huis in mijn eigen dorp. Ik wil een man en kinderen. Ik ben al 33 jaar. Ik ben bang voor de nacht, voor de dromen. Dan bij toeval zie ik in de koelkast een bak fruit van Anneke met een cadeautje waarin een dromenvanger zit. Huilend hang ik hem gelijk boven mijn bed. Hoe zat mijn leven ook alweer in elkaar. Ik ben even de draad kwijt. Hoe zat het verstandelijk ook alweer allemaal. Mijn gevoel heeft op het moment even de boventoon.
Maar als ik een goed iemand ben en goede dingen doe, dan zal het leven toch ook wel goed voor mij zijn? Doorgaan, genieten van de dingen die je hebt en geduld en vertrouwen hebben. Na alle stormen in mijn leven ben ik iedere keer weer goed terecht gekomen.

De nacht verloopt goed al weet ik soms als ik wakker word niet waar ik ben. Om 8:30 uur loop ik een rondje door mijn huis en kom mijn tas weer tegen. De tas zal toch eens uitgepakt moeten worden en met de muziek van Daniël Lohues en The Louisiana Bluesclub denderend door het huis, loop ik lachend alles een plek te geven. Mijn souvenirs krijgen een mooi plaatsje in de kamer, de bloemen die ik gisteren kreeg worden in de vazen gezet. Als ontbijt eet ik gebak dat van gisteren over gebleven is. Ik haal de enige man in mijn huis op bij de buren; meneer De Bruyn, de bruine borstelcavia. Bekijk de röntgenfoto’s gemaakt in Ghana van mijn voet en twijfel even of ik de huisarts zal bellen. Ach, dat kan volgende week ook wel. Na anderhalve dag geen medicijnen te hebben ingenomen is het wel erg pijnlijk, maar als ik straks weer diclofenac slik kan ik er wel weer op lopen.
Ik heb zojuist brood gekocht en heb me verbaast over alle voeding die er in de supermarkt staat; zeventien verschillende potten jam, een nog grotere verscheidenheid aan yoghurt. Ik zie kaas en koop dat ook samen met chocola. Ik zit nu in de bibliotheek, weet amper welke dag het is en of ik plannen en afspraken heb voor de komende dagen. Gisteravond toen ik de agenda doorbladerde zag ik wel aantekeningen, maar ik ben ze alweer vergeten.

Ghana versus Nederland. Arm en rijk. Natuurlijk in materiële zin gezien, maar wat op mij het meeste indruk maakt, is het arme en rijke verschil in kansen. De kans om je te ontwikkelen, de mogelijkheden die je door al die kansen krijgt om je eigen route uit te stippelen, om je dromen te verwezenlijken. Ik ben rijk. Ik heb zoveel kansen hier in Nederland. Zoveel ruimte om zelf te beslissen hoe ik wil leven. Sinds mijn reis door Bolivia en Peru waar ik dat ook zo bewust beleefde, sta ik anders in het leven. Deze reis in Ghana bevestigd voor mij weer mijn grote rijkdom.
Ik schreef eerder, ik ga naar Nederland en zal weer dingen ‘moeten’. Ik wil bij deze de nadruk leggen op ‘mogelijkheden’. Ik wil mijn geest zo ruim en open mogelijk opstellen. Laat de vrijheid maar in mij leven. Laat het maar binnenkomen en laat het ook zo zijn dat ik het uitstraal. Laat me niet inperken door bedachte regels van hoe je zou moeten leven.
Leef niet vanuit angst. Leef vanuit je vrijheid!

45. Woensdag 7 september

45. Woensdag 7 september

Rond 3:00 uur verlaat Eddie o’ Gara het hotel. Na elkaar een veilige terugreis te hebben gewenst, zwaai ik hem uit en slaap weer verder. Ik slaap erg onrustig en droom veel. Soms is het maar goed dat mijn darmen nog steeds van slag zijn en ik wakker word om naar het toilet te gaan. Zo word ik tenminste een paar keer verlost van mijn verwarrende dromen. De laatste nacht in Ghana. De aankomende nacht vertoef ik boven Ghana, noordelijk Afrika en zuidelijk Europa.
Tot 12:00 uur heb ik de kamer tot mijn beschikking. Ik besluit om de hele ochtend op de kamer te klungelen en dan ‘s middags de tas bij de receptie in veiligheid te stellen en nog een loopje door de buurt te maken. Na het avondeten keer ik dan terug naar het hotel en zal ik een taxi naar het vliegveld nemen.
De eerste uren van de ochtend lees ik mijn boek uit. Niet zo slim, want op het vliegveld waar helemaal niets is, zelfs geen stoeltjes heb ik me laten vertellen, had ik nog veel plezier van mijn boek kunnen hebben. Maar ja, ik zat in het verhaal en kon het niet wegleggen.
Vervolgens volgt er een klusje als nagels knippen. Misschien mede door de zonnevitamine groeien mijn nagels behoorlijk en zijn ze zo stevig dat ze nooit inscheuren. Aangezien ik mezelf er bijna nooit de tijd voor heb gegund, zijn ze nu in een stadium waarin ze ook best wat korter mogen.
De vraag welke kleren moet ik vandaag dragen, dient zich aan. In Accra is het warm, in het vliegtuig fris en in Nederland? Geen idee. Ik hoorde van de week iemand zeggen dat ze hoorde dat er in Nederland na de slechte zomer toch een goede nazomer op gang komt met 20 graden. Terwijl ik dit schrijf weet ik nog niet wat het zal worden, maar ik heb ook nog twee uur de tijd om dat te beslissen.

Vreemd om naar huis te gaan. Nu ik gisteren in Accra ben aangekomen, is het voor het eerst iets meer realistisch. Hier is het vergeleken met de rest van Ghana meer westers en ik zie dit verblijf hier als een mooie overgangsfase. Wel grappig. Ik zit in hetzelfde hotel als toen ik zes weken geleden in Ghana aankwam. Toen vond ik het maar een verwaarloosd zooitje. Oké, ik had toen ook niet de mooiste kamer, maar nu… Ik vind het zo luxe hier. Een goed matras. Overigens ook wel blij dat er geen kuil in het midden van het matras zat. Nu konden de Ierse jongen en ik het bed delen zonder krampachtig te liggen doen; een tweepersoons kamer is goedkoper dan een eenpersoonskamer.
Ik heb een eigen badkamer met wastafel met stromend water, wc met stromend water en douche met stromend water. Wel koud water, maar dat is het al zes weken. Dat de tegeltjes in de badkamer een mengelmoesje zijn, een deel kapot of raar vervangen of gewoon helemaal mist is nu absoluut niet storend. Het is in ieder geval iets betegeld in plaats van een rauwe muur met scheuren en ziet er iets frisser en onderhouden uit.
Er staat zelfs een televisie op de kamer, maar ik heb geen enkele behoefte om op de knoppen  daarvan te drukken. In het hotel in Kumasi vond ik het prettig om in de receptie een keer beelden van CNN te zien, maar verder heb ik niets met de televisie.

Ik zie de luchthaven in Düsseldorf voor me. Düsseldorf is vergeleken met Accra groots, maar vergeleken met Schiphol is het maar klein. Vandaar met de bus naar Schiphol en dan opletten of ik broer Gerjan ergens zie staan; niet bij de normale ophaalplaats in Schiphol achter de glazen wand, maar waarschijnlijk ergens buiten.
Ik ben wel benieuwd of mijn grasveldje nog wat is geworden dat ik net in de warmste weken in juni in Nederland had ingezaaid en zo beroerd opkwam. Ik ben benieuwd of het huis waar ik nog maar zo kort woon een beetje aanvoelt als thuiskomen.
Ik ben benieuwd of er ’s middags en ’s avonds gelijk vrienden komen. Ik wil wel graag mensen zien. In de afgelopen zes weken ben ik daar niet veel mee bezig geweest, maar nu verlang ik toch wel naar mijn eigen bekende en lieve mensen om me heen. Ik moet lachen nu ik dit schrijf, maar ik vraag me af of de meubels van André die rond dit tijdstip bezorgd zouden worden en waarvoor we samen op pad zijn geweest inmiddels geleverd zijn. Ik vraag me af of mijn directeur na de hele ontslagprocedure op het werk in verband met de bezuinigingen van het Rijk, een goede vakantie heeft gehad en misschien al wat meer weet over de kleine kans dat ik twee dagen voor een andere onderwijsinstelling in hetzelfde kantoorpand als waar wij in zitten, kan werken.
Tegelijk betrap ik me erop dat ik ook wel even twee extra vrije dagen in de week wil. Dan kan ik eens een goed boekwerk voorzien van verhalen, foto’s, entreekaartjes en dergelijke van deze reis samenstellen. Aan het boekwerk van de reis door Bolivia en Peru ben ik nog steeds niet toegekomen.
Gatver, als ik thuis kom moet ik de uitkeringspapieren induiken en uitzoeken. Mag ik hopen dat ik geen dagen thuis hoef te zitten en gewoon mijn rekeningen kan betalen. Zou er eindelijk eens een huurwoning in T’beek vrij komen? Zou ik terug kunnen naar het dorp waarin ik me zo prettig voel in plaats van in anoniem E’oord?

Zittend op mijn bed in Accra is Nederland de afgelopen tijd nog nooit zo dichtbij geweest. Ik ben wel nieuwsgierig naar alles, maar eerlijk gezegd ben ik er nog niet echt blij mee dat de reis bijna voorbij is. Ik krijg een beetje het gevoel over me alsof ik mijn vrijheid moet opgeven. Het woordje ‘moeten’ komt weer in mijn woordenschat terug. Over een paar dagen moet ik weer in het harnas meelopen in de uren van de klok.

44. Maandag 5 september

44. Maandag 5 september

Een dag waarbij ik moe word van het niets doen. De zon is niet meer zo stralend aanwezig als gisteren, maar dat maakt voor het relaxen niet uit. Ik ontmoet twee Nederlandse vrijwilligers die ik in Tamale ook al even had ontmoet. Het is een leuk contact. Lekker ongedwongen en makkelijk.
Ik struin wat langs de souvenirwinkeltjes op het strand. Ik wil van die ranke houten beeldjes hebben. Van die vrouw-figuren met een emmer op hun hoofd. Ik had ze al eerder in de handen gehad, maar durfde ze met het oog op de veiligheid toen nog niet te kopen. Ik was bang dat ze het reizen in de rugzak niet zouden doorstaan. Extra leuk is dat ik de beeldhouwer nu aan het werk zie. Ook zie ik een mooi sieradensetje. Ik zie ook genoeg andere leuke en grappige dingen, maar ik weet nu al dat ik daar nooit wat mee zou doen. Zoals bijvoorbeeld een portemonnee van een kokosnoot. Ik zie me nou niet met een kokosnoot aan een touwtje om mijn nek gaan winkelen.

Even is er een verstoring in dit zo relaxte geheel. Een stel uit Ierland heeft problemen. Het meisje had haar haar laten doen. Een andere man kwam ongevraagd helpen en vraagt vervolgens een megabedrag. Het stel had een prijs afgesproken met kapper nummer één en dachten dat nummer twee gewoon zijn vriend hielp. Het stel protesteert. De rasta man gaat vervolgens zo gigantisch tekeer met ‘fucking white bitch’ en de uitspraken worden levensbedreigend. Het toeval wil dat de twee managers net met hun personeel vanmorgen vertrokken zijn om ergens pijpen aan te leggen. In de toekomst komt er stromend water op dit resort. Het Ierse stel had om de beveiliging geroepen, maar er was niemand. Wat later hebben ze hun spullen gepakt en zijn vertrokken. Als de manager ’s middags terug komt en het verhaal hoort, is hij laaiend. Het ‘motherfucker’ wordt herhaaldelijk het terrein overschreeuwd. Ik geef je een werkplek, zodat je eten en onderdak hebt en wat doe jij, jij maakt de gasten zo bang dat ze vertrekken. Hij herhaalt zijn verhaal tegen meerdere gasten. Hij wil graag aangeven dat hij dit echt niet tolereert. Wel goed, want de sfeer was wel veranderd door dit gebeuren.

Ik zit intussen onderuit gezakt op een stoel onder een rieten parasol. Er hangen wat kinderen om mij heen te spelen. Een meisje kruipt bij me op schoot. Ik ben zelf niet zo aanhalerig, maar vind het best als zij zich tegen mij aanvlijt. Ze heeft een oude garfield knuffel die al zijn kleur al verloren heeft en ik geeneens aan durf te raken zo vies ziet ie eruit. Ik ben in gesprek met een Ierse jongen als ik ineens smakkende geluidjes hoor. Een beetje verrast kijk ik naar het  meisje. Ze houdt garfield tegen mijn borst en geeft haar knuffel zo borstvoeding. De kleine smakkende geluidjes horen bij haar spel. Ik kan alleen maar een warme moederlijke glimlach geven en geniet. Ze durft ook weer te lachen en speelt weer door.

’s Avonds houd ik een opruiming in mijn backpack. Een deel van de kleding en toiletartikelen laat ik hier achter voor de schoonmaaksters. Morgen mijn laatste trip in Ghana op weg naar de hoofdstad Accra.

43. Zondag 4 september

43. Zondag 4 september

Het is zondag en daar kom ik pas achter als ik in de trotro zit. Er staat een dominee voor in de bus te preken. Het hele busje schreeuwt op hun beurt ‘amen!’ of ‘halleluja!’ op de enkeling na die in slaap is gesukkeld.
Ik ben het hele benul van dagen kwijt. Zo was ik gisteren vergeten dat het zaterdag was. Ik moest nog travellercheques wisselen, maar de bank was dicht. Een man uit Gambia die in hetzelfde hotel verblijft verneemt mijn probleem en zegt wel handelaars op straat te kennen waar ik geen travellercheques,­ maar wel mijn euro’s kan wisselen. Ik neem de groot gebouwde man mee in een taxi, want ik heb geen zin om alleen open en bloot op straat te staan met honderdduizenden cedis. De straatwisselaars blijken echter ook weekend te hebben. We betrekken de taxichauffeur in mijn probleem. Hij weet wel een adresje. We stoppen voor een stoffenwinkel. Steeds komen we voorbij een mannetje en een paar meter verder de winkel in. Uiteindelijk sta ik achterin de winkel en kan ik mijn euro’s omwisselen voor cedis. Tegen warempel dezelfde koers als dat de bank die momenteel aanhoud.

Ik weet dan misschien niet welke dag het is, maar wel de datum van vandaag. Ik ben jarig. Toen ik vannacht mijn bed instapte zag ik de wekker de tijd van 23.59 uur aangeven. Ik heb een klein momentje gewacht totdat ik 00.00 uur op het reiswekkertje zag staan en mijzelf vervolgens een leuke dag en een goed nieuw jaar toegewenst.
’s Morgens kom ik aan bij Big Milly’s in Krokobite Beach en waan me in een paradijsje. De perfecte locatie om je verjaardag door te brengen.
Ik had verwacht dat de trotro in Krokobite zou stoppen, maar hij rijdt door naar waarschijnlijk Accra. Ik moet langs de doorgaande weg uitstappen en het laatste stuk een auto zien te regelen. Helemaal niet erg. Het toeval wil echter dat ik op de verste plek verwijderd ben van de deur, zittend in de hoek op de achterbank. In Nederland nog niet zo’n probleem, maar hier is het gangpad gevuld met klapstoeltjes en moeten al die mensen nu gaan staan en zich of ook naar buiten begeven of zich half bij anderen op schoot persen, zodat ik er langs kan. Lachend zeg ik sorry en ben blij dat ik toch besloten heb om te reizen in een broek in plaats van een rokje. Het is namelijk leuk klim- en klauterwerk om de bus te verlaten.
Het voelt zo gigantisch vrij om even later met mijn rugzak op mijn rug daar in deze onbekende omgeving te lopen. Ik ben aan het nadenken hoe ik dit beter kan omschrijven, maar kan niet echt zinnen maken. Vrijheid, ruimte om me heen, geen haast, avontuur, alles op je af laten komen, geen idee wat je te wachten staat, compleet ander straatbeeld dan Nederland. Alsof ik in de teletijdmachine van professor Barabas uit de Suske en Wiske ben gestapt. Ik ben hier zo opvallend anders en tegelijk beweeg ik mij voort alsof ik hier al jaren tussen hen inleef. Ik voel me open. Geen belemmering door welke gevoelens dan ook.

’s Middags sta ik in de oceaan. De oceaan is te ruig om in te zwemmen. De golven te hoog en de stroming te sterk, maar tot mijn knieën in dit water staand met het bijbehorende uitzicht is al zo groots. Dan heb je even niets meer te wensen.
Het enige dat ik de rest van de dag doe is relaxen.
Je mocht niets geen bezittingen mee het strand opnemen. Het kat op de spek binden-verhaal. Het resort is ommuurd en er is een opening naar het strand. Bij die opening zit iemand die je kamersleutel bewaard. Alle waardevolle spullen liggen al in de safe op de receptie. Alles wat je eet en drinkt reken je af bij je vertrek. Je hebt dus ook niets geen geld nodig overdag. Ik lig op het strand op mijn Ghanese lap stof in gezelschap van een boek en een fles water. Ik lees enkele bladzijden en dommel in slaap. Ik draai me eens om en bespied de mensen verderop bij de vissersboten. Een slokje water en weer lekker liggen soezelen. Door de wind die de oceaan meevoert is het prima vol te houden. Wat een verjaardagscadeau!
Ik fris me op met de bucket-shower. De emmer water takel ik eerst zelf uit de put omhoog. Ik sta achter het muurtje. Gemetseld met natuurkeien dat naar mijn idee weer eens te laag is en giet het koude water over mij heen. Schoon worden is het niet, maar het ergste zand wordt weggespoeld. Ik trakteer mijzelf op een milkshake en behalve heel erg genieten, doe ik deze dag dus verder helemaal niets.

’s Avonds had ik een cocktail willen drinken. Zal er vast goed inslaan, want ik heb nog geen druppel gedronken in Ghana. Het drankje blijft echter in de fles. De barman onder zijn strooien dakje mag alleen de kant en klare drankjes uit de koelkast pakken en geen cocktails maken. Ik spoor hem aan, want de flessen staan allemaal binnen handbereik. Dan valt me zijn gezicht pas goed op. Dat grote lichaam en dat gezicht lijken op dat van de man uit de film The Green Mile. Deze versie is iets minder groot, maar in combinatie met die dromerige gezichtsuitdrukking maakt hij dezelfde gevoelens bij mij los. Zo’n iemand wil je geen strobreed in de weg leggen. Daar voel je genegenheid voor.
Deze dag was goed. Ik voel me goed. Het is goed.
Goede nacht gewenst.

42. Zaterdag 3 september

42. Zaterdag 3 september

Het mooiste van vandaag was die onderarm uit het autoraampje, waarvan de pols en al de vingers met goud bedekt waren. De hand wenkte mij naar zich toe.  Het was de hand van Chief Nana Kwesi Mensah II, Chief of Kwaprow (zie foto onderaan).
Hij liet zijn auto midden op straat stoppen toe hij mij zag lopen. Wuifde met zijn hand als teken dat het om mij ging en wenkte mij naderbij. Hij gaf vervolgens zijn mannen voorin de auto de opdracht om een visitekaartje van hem uit het dashboardkastje te pakken en aan mij te overhandigen.
Super! Het Engelse stelletje waarmee ik net kennis had gemaakt en samen opliep was mijn getuige. Niet om iemand anders te moeten overtuigen van de waarheid, maar om mijzelf te overtuigen. Gebeurde dit echt?

Ik had vanmiddag op het festival al een beetje kennis gemaakt met deze chief, maar dit was toch wel erg bijzonder. Ik kan lacherig doen over dat chiefgebeuren en heb ook erg gelachen, nadat de auto uit zicht was, maar de chiefs staan hier wel op een voetstuk. Ze hebben veel macht en aanzien.
Ik blijf dat beeld van die hand uit het raam van de witte auto met al dat blinkende goud, dat volgens mij nooit massief kan zijn want dan had iemand zijn arm moeten ondersteunen, steeds weer voor me zien. Dat wenkende gebaar. Dat serieuze gezicht, dat ongeduldig werd toen het visitekaartje niet snel genoeg gevonden werd. De op zich sympathieke glimlach toen hij het me overhandigde. Fantastisch gewoon. Ik voelde me wel gevleid.

’s Middags zittend op het podium naast de andere chiefs had hij wel naar mij geglimlacht, maar ik interpreteerde dat als een soort toestemming op mijn handgebarentaal waarin ik toestemming vroeg of ik foto’s mocht maken. Maar nu ik eraan terug denk, weet ik eigenlijk niet wat hij dacht. Misschien zag hij wel vrouw nummer zoveel voor zich, voor bij hem in de harem. Al heb ik ook verhalen gehoord dat polygamie niet meer gewoonlijk is, behalve dan voor de moslims in het noorden.
Vanmiddag was het festival zo speciaal om te zien. Ik keek rond en kon alleen maar denken, hoe leg ik dit vast in mijn geheugen. Koninginnedag met koek happende prinsen is echt niets vergeleken met het onthaal van al de chiefs die in grote stoelen, een soort bed, werden gedragen. Allemaal dragen ze vele gouden sieraden en mooie gewaden. Ze worden boven de mensenmassa uitgetild en hebben grote ronde parasols boven hun hoofd. De parasols dansen in de lucht, net zoals alles op dit moment om me heen danst. De straatkanten en balkons staan vol mensen en op straat lopen grote dansgezelschappen. Alles aan de mensen danst. Na een rondtocht door de stad eindigt men op het terrein bij het strand. In een vierkant is er een soort arena opgesteld. Aan de oost- en westkant staan een soort grote overdekte tribunes. Aan de noord- en zuidkant staan rijen plastic kuipstoeltjes, overdekt met partytenten ter bescherming tegen de zon. Om dit alles heen is voldoende catering te vinden.

Ik stond om 12.00 uur op het feestterrein toe te kijken en wachtte op het begin. Vanmorgen om 10.00 uur stond ik er ook al even. Om 13.00 uur echter is er behalve opbouwwerkzaamheden nog steeds niets te zien. Ik besluit op het terras bij een strandtent te gaan zitten. Van daar kan ik wel een beetje in de gaten houden wanneer het begint, hoop ik. Ik eet wat, kijk naar de vele kinderen die in de opkomende oceaan spelen, schrijf en kan er niet onderuit komen om weer aangesproken te worden. Waarom kan je nooit eens gewoon rustig zitten, zonder dat iemand denkt je beste vriend te willen worden en zich aan je opdringt. Als ik het festivalterrein weer oploop, zijn alle stoelen ineens bezet. Dat is even balen. Ik loop wat heen en weer, zoekend naar een goede plek om te staan. Voorzichtig waag ik mij in de vierkante arena en probeer foto’s te maken van de enkele chiefs die inmiddels op het podium zitten.
Dan hoor ik trommels en zie over de bovenliggende straat een grote stoet aankomen. Ik zie de parasols en ontwaar de grote stoelen met chiefs. Ze komen het terrein op. Ik sta in een hoek bij de eretribune van de chiefs en schuif me een beetje tussen de mensen en de cameraploegen in. Als ik, na bijna aan iedereen toestemming gevraagd te hebben, de trap met drie treden opstap heb ik een super uitzicht op de hoek van het podium. De chiefs worden naar het podium gebracht waar ik inmiddels op sta en komen dus recht op me af en voor me langs en door de verhoging staat niemand in mijn gezichtsveld. Ik voel alleen een warm iemand tegen mijn benen aanliggen. Schuif eens wat op denk ik eerst. Dan kom ik erachter dat het één van de dragers is en dat hij halfdood is door het gewicht dat hij al dansend op zijn schouders door de stad heeft gedragen. Wat ik zo zag is dat er maar 4 dragers onder zo’n stoel, een grote fauteuil omgebouwd tot bed lopen. Onder die erezetel zijn twee planken bevestigd. Eén voor en één achter. Deze planken rusten op de schouders van de man linksvoor en rechtsvoor en linksachter en rechtsachter. De erezetels zijn zwaar. En dan zijn de chiefs ook nog eens goed uit de kluiten gewassen. Dat gecombineerd met de zon, al de drukte op straat en dan ook nog eens de stoel soms dansend de lucht induwend is een gigantisch zware klus voor de dragers.

De king van Ashanti is inmiddels ook gearriveerd en zit vooraan op het podium. Cameraploegen staan voor hem. Ik vraag aan een man met camera of ik daar ook mag gaan staan. Recht voor de Ashanti koning sta ik. Neem mijn foto en buig mijn hoofd naar hem.
Ik zit op de bovenste tree aan het eind van het podium. Belangrijke mensen lopen voor de eerste rij met chiefs langs en schudden handen en omhelzen elkaar. Aan het eind van de rij op de grond zit ik en glimlach maar zo beleefd mogelijk. Geregeld krijg ik een hand. De ministers die langs zijn gelopen en iedereen begroet hebben, lopen naar de tribune aan de overkant. Alle plastic kuipstoeltjes zijn gevuld met belangstellenden. Vervolgens is het een tijdje een saaie bedoening. De ministers en de chiefs wisselen elkaar af met toespraken waar ik mede door de beroerde geluidsinstallaties niets van versta. Een act van twee acrobatische dansers fleurt de boel weer even op.
Even later lopen de eerste kuipstoeltjes leeg. De mensen lopen over het terrein en ergens wordt er wat getrommeld. De rek is eruit. Ik zit te denken. Wat zal ik doen. Zal ik richting hotel lopen of blijf ik wachten tot het echte einde. Wie weet komt er nog een spetterende slotact. Ik besluit dat ik genoeg heb gezien. Terwijl ik voor het podium langs loop, waar intussen veel mensen lopen en op de grond zitten, kijk ik nog eens naar al dat goud. Ik twijfel en trek dan mijn dappere schoenen weer aan. Ik wil graag een foto van al die juwelen. Ze zijn zo overdreven groot en protserig. Oogcontact maken met de chief blijkt niet zo moeilijk te zijn. Ik word bij elke stap gevolgd. Ik krijg toestemming. De chief heeft een programmaboekje in zijn handen en ik ben al zo vrij dat ik aangeef dat hij dat even weg moet leggen. Dat staat niet zo mooi op de foto. Even later zit ik zelf tussen de chiefs in en word ik op de foto gezet. Ogenschijnlijk heel vrij en spontaan, maar ondertussen aardig op scherp, vertoef ik in dit gezelschap. Ik wil niemand voor het hoofd stoten. Ik wil me niet opdringen en besef heel goed dat zij hier hoog in aanzien staan.
Al lijken de jonge kinderen die langs het podium lopen toch nog steeds net zo naar mij te kijken als naar de chiefs. Misschien dat ik daarom wel in deze situatie terecht mag komen. Ik ben voor velen van hen net zo’n uniek fenomeen als zij voor mij.

Terwijl ik nog wat rondhang, kom ik in contact met een Engels stelletje. Ze zitten in een hotel achter dat van mij en we lopen samen op. Het klikt heel leuk en we besluiten ’s avonds samen uit eten te gaan en een lokale bar te bezoeken. Er zijn namelijk meerdere blanken op dit festival afgekomen, geen tientallen overigens, maar toch, we ontlopen ze liever.
Aan tafel worden we vergezeld door vier jongens van een jaar of twaalf. Ze dansen en we lachen om hun stoere gedrag. Ik koop een flesje bier voor ze. Ze gedragen zich als jongens die denken dat ze al mannen zijn, maar na hun eerste slok bier proesten ze het bijna uit, zo smerig vinden ze het. Groots met de ogen dicht, nemen ze een tweede slok, want ze zijn per slot van rekening grote mannen. Het halve liter flesje gaat van hand tot hand.
In de lokale bar zitten de echte grote mannen. Hardhandig kom ik met één van hen in contact. Ik zit in een kuipstoeltje en word plotseling door een grote hand in mijn nek vastgepakt en onder de woorden ‘I’ll marry you’ omhoog getrokken. Ik kan nog net voorkomen dat ik een grote kleffe zoen in mijn gezicht krijg. Ik ben niet zo groot als hem, maar kan me wel heel groot maken. Hoe ik mijzelf nu precies van die zware hand in mijn nek bevrijd heb, weet ik geeneens. Ik weet alleen nog dat de vent naar drank rook en dat later jongens lacherig mijn bovenarm komen betasten.
De Engelse jongen kijkt in mijn ogen en onderzoekt of het gaat. Het is oké. Ik heb het gezellig met Ben en Nora, maar merk dat ik geen zin meer heb in al die praatjes die men constant met mij wil maken. Ik ben moe en houd het voor gezien.
Buiten op straat gekomen, ben ik blij dat Ben en Nora ook besloten hebben om naar huis te gaan en achter mij aan zijn gelopen. Het is namelijk een heksenketel op straat. Nog steeds wil iedereen een praatje maken met een blanke en omdat ik ze door het lawaai niet altijd hoor, voel ik soms ineens een hand als een klem om mijn pols van iemand die mij vastgrijpt. De kunst is om vriendelijk maar duidelijk over te brengen dat ik nu ga, zonder al teveel mijn rot-op-gedachtes die door mijn hoofd knallen op mijn gezicht te laten zien.

Voor de laatste keer loop ik door het nachtelijke straattheater dat inmiddels, gezien het tijdstip en nu we het centrum verlaten hebben, een stuk rustiger is.
Ik wil morgen op tijd bij het trotro-station staan, zodat ik vervoer naar Krokobite Beach kan regelen. Morgenvroeg zal ik dus weer tegelijk met de Ghanezen wakker worden, vroeg dus.­­­­­

41. Vrijdag 2 september

41. Vrijdag 2 september

Ik wilde uitslapen vandaag, maar het blijkt dat mijn kamer tussen twee badkamers ingeklemd zit en vanaf 4:00 uur hoor ik al mensen onder de douche staan. Ik kan het nog even uitstellen, maar met al dat stromend water moet ik toch echt mijn bed even uit. Ik dommel later nog wel wat in, maar echt slapen komt er niet meer van. Als ik rond een uur of 7 à 8 onder de douche sta, vallen er nog net drie druppels water naar beneden en vervolgens niets meer. Er is nog een voetenkraantje. Heel voorzichtig gebruik ik het laatste water dat nog in de pijpleiding zit. Elke druppel is er een. Uitslapen is dan niet echt gelukt, maar een ochtendje een beetje niets doen lukt vervolgens aardig.

Rond de klok van 11:00 uur laat ik me in een shared taxi naar Elmina rijden. De weg tussen Cape Coast en Elmina is extra mooi doordat je aan de linkerkant constant zicht hebt op de oceaan, stranden met palmbomen en vissersbootjes. De aankomst in Elmina is schitterend. Je ziet het grote fort liggen op een punt van het land en daarvoor varen tientallen vissersbootjes met vlaggen in de top van de mast.
Ik laat me afzetten op een bruggetje vlakbij het fort. Wat een bedrijvigheid hier op straat en op het water. Is er soms een feestje? Navraag levert op dat de vissers net weer thuiskomen na 24 uur op de oceaan te hebben gezeten. Ik sta op het bruggetje, ondertussen oplettend waar ik mijn voeten neerzet. Het bruggetje is op veel plaatsen verrot en dat levert grote gaten op. Ik volg de boten die door deze smalle vaargeul het dorp binnen komen varen. Er staan mannen in het water die de boten met touwen binnentrekken. Er zijn mannen die peddelen. Kinderen spelen op enkele lege boten die op het strand getrokken zijn. Ik verbaas me over de Nederlandse, Spaanse en andere vlaggen. Ik dacht dat Europese landen niet zo zorgzaam voor Ghana waren geweest. Eerst was er de jacht op het goud. Vandaar dat Ghana eerst de naam Goudkust had en later was er de jacht op slaven. Als mensen hier dan ook ‘welcome’ tegen me zeggen, terwijl ik over het bruggetje richting het strand langs de watergeul loop, met op de achtergrond fort Elmina voelt dat goed aan.
Op het korte reepje strand is het een drukte. Netten worden leeggemaakt. Schalen en manden worden gevuld met vis. Grote parelmoerig roze krabben komen tevoorschijn en worden in een emmer gegooid. De mooiste schelpen liggen nu aan mijn voeten. Ik stap over de aanlegtouwen van de boten heen en soms buk ik me om er onderdoor te gaan. Oude mannen tillen het touw dan extra hoog voor me op als ze me zien en lachen met hun gebit vol stompjes me vriendelijk toe. Ik loop als een koningin te knikken, ik zwaai, laat kinderen me een hand geven en wissel met vrouwen namen uit. Ook al krijg ik het idee bijna als koningin behandelt te worden, ik blijf me nederig opstellen. Ik ben de enige blanke in deze zwarte wereld hier. In mijn kleine rugtasje zit een kapitaal; digitale camera, portemonnee, kleine hebbedingetjes, The Bradt Travel Guide (onmisbaar hier) en mijn niet te vervangen schrijfblok vol met dagelijkse verhalen van de afgelopen 5 weken. De gedachte aan de slavenhandel geeft mij de fantasie dat ze mij hier misschien wel willen lynchen.

Een gelach gaat op als er een golf ver het strandje oprolt en mij net zo goed als alles en iedereen om me heen tot aan de knie nat maakt. De geur van vis is sterk. Sterker nog ik sta ook midden in de vis. Ik lach met ze mee en ben blij met mijn rokje tot op de knie. Nu zijn alleen mijn benen en slippers maar nat. De golf was wel een waarschuwing. Ik zal eens langzaam terug lopen naar het dorpje. Nu is het smalle strandje nog een beetje begaanbaar. Straks moet ik anders via de bootjes al hoppend terug en dan is dat rokje even niet zo handig meer.

Ik begin trek te krijgen en loop over de markt op zoek naar wat fruit. Ik maak plezier met de mensen. Ik wil de vismarkt op, maar dat wordt me afgeraden door de kaartjesverkoopster ‘you’re spoiling your money’. Ik zie een beetje hoe de vismarkt eruit ziet; erg druk, een visgeur, foto’s maken is hetzelfde als je camera weggeven als ik dit zo bekijk en op het strand heb ik ook al wel de verschillende soorten vis, zelfs een klein soort haai en schelpdieren gezien.
Na wat gegeten te hebben fris ik me iets op; ik sla het inmiddels opgedroogde zand dat ik na de watergolf tegen me aankreeg van mijn benen en maak mijn handen schoon met een druppel uit zo’n flesje dat hygiënisch schoon zonder gebruik van water belooft.

Het bezoek vervolgens aan het fort, Castle of St. George is indrukwekkend en pijnlijk. Ik krijg een rondleiding en loop mee in een groep bestaande uit ongeveer 10 personen waarvan ik de enige blanke ben. De verhalen die vertelt worden zijn pijnlijk. Voor zowel de Afrikanen in de groep die met medelij denken aan hun voorouders als ook voor mij. Dat mensen zo bruut geweest kunnen zijn. De slaven zijn slechter behandelt dan dat je beesten zou behandelen. Ik voel schaamte voor mijn blanke huid en heb de neiging sorry te zeggen. Maar dat laatste is iets dat ik van mijzelf niet hoef te zeggen. Ik ben blank maar ik was niet die blanke die hier ooit de leiding had. Behalve dat ik dezelfde vlag heb, heb ik verder niets gemeen. We lopen langs een gedenksteen van een van de Nederlandse gouverneurs. De gids vertelt welke godsdienstige spreuk op de grafsteen staat. Een Amerikaanse Afrikaan naast mij haalt met een minachtend geluid zijn neus op. Spreekt op een vragende toon die een combinatie is van boosheid en bitterheid het woord ‘Christen’ uit en draait zich om.
Ik voel me klein.
Het is dezelfde man die me geregeld aankijkt als de gids op een ook wel theatrale manier de gruwelijkheden van de Nederlanders beschrijft; de beestachtige opsluiting, de vernederende behandeling en de brute verkrachtingen. Ik heb trouwens niet verteld dat ik uit Nederland kom en heb daar nu ook geen enkele behoefte aan.
Mocht de man op me afkomen met een vervelende opmerking naar mij toe dan heb ik mijn antwoord inmiddels klaar. Ik ben er namelijk intussen van overtuigd dat ik geen sorry hoef te zeggen voor iets dat anderen die ik zelf helemaal niet ken zijn vroegere bevolking, die hij ook helemaal niet persoonlijk kent, het was rond de 18e en 19e eeuw, hebben aangedaan. Ik zal iets zeggen in de trant van dat ik het rot voor hem vind dat dit pijn doet en dat ik hem wel begrijp, maar dat ik een andere blanke ben. Het komt echter niet zo ver.

De Amerikaan is een van die toeristen die op zoek is naar zijn roots. De slaven werden vervoerd naar Jamaica, Dominicaanse Republiek, Brazilië, Amerika en ook ingezet in de oorlog die Nederland voerde in Oost-Indie. Oorspronkelijk was het fort gebouwd door de Portugezen in 1482. Na twee aanvallen kwam het in 1637 in handen van de Nederlanders. Ze maakten onder andere een nieuwe waterput met ruimte voor 60.000 liter water. De oude waterput vertrouwden ze niet. De vijand die vluchtend het fort verliet, kon het water op de vlucht wel vergiftigd hebben. Eerst ging het alleen om het goud, later werd de slavenhandel lucratiever. In 1872 werd het fort aan de Engelsen overgedaan in ruil voor land in Oost-Indie.
Het enige positieve uiteindelijk is dat de bouwmaterialen die Nederland hier naar toebracht en de manier van bouwen zo goed zijn. Geregeld laat de gids voorbeelden zien en prijst de goede kwaliteiten van het materiaal en de architectuur. Hij legt de verschillen uit tussen de Portugezen en de Nederlanders en geeft aan dat de Engelsen niets meer hebben gedaan aan het fort.
In de souvenirwinkel vind ik eindelijk een mooi boekje met alle veelgebruikte symbolen en uitleg daarvan. Regelmatig zie ik ze geverfd op de muren of verwerkt als print op de lappen stof. Ik hou van de symboliek van een simpele figuur en de diepere betekenis. Misschien kan ik er wel enkelen in het trapgat thuis op de muur verven.

Zo langzamerhand denk ik soms weer meer aan thuis. Binnen een week ben ik alweer in Nederland. Maar als ik even later door de straatjes van Elmina loop is Nederland weer even heel ver weg.
Ik zie voor het eerst in Ghana een tafelvoetbalspel op straat. Een grote groep kinderen staat er omheen. Ik kijk toe, maar al gauw heeft iedereen meer oog voor mij dan voor het spel. Ik vraag wie het beste is en daag hem uit. Het is super!
Hier sta ik in een oud vervallen straatje in de brandende zon. Aan de kant van de weg met zo’n twintig kinderen om me heen op te gaan in een tafelvoetbalspel. We spelen fanatiek. Er gaat een enthousiaste kreet van mij door de straat als ik scoor en andersom steekt hij vol blijdschap zijn armen in de lucht. Ik win met 3-2. Ja, dat is het vermelden waard. Het is knap om je oog op het voetbalspel te houden. Er gebeurd zoveel moois om me heen. Het glinsteren in die ogen, die lachende monden. Later speel ik tegen een grotere jongen Ghana-Holland. Kinderen twijfelen voor wie ze zullen zijn. Uiteindelijk zijn ze toch maar voor de winnaar; Ghana.
Het is zo mooi om hier te staan en deel uit te maken van hun straatbeeld. Ik ben op dit moment een speler. De kinderen achteraan de grote cirkel zien mijn blanke huid, maar de groep rondom de tafel ziet alleen de houten voetbalpoppen en misschien nog net mijn blanke handen. Er is geen getrek aan mijn arm, geen gezeur met de drie standaardvragen. 1.Wat is je naam? 2. Waar kom je vandaan? 3. Mag ik je adres? De enige vragen die gesteld worden gaan over voetbal. Ken ik de Ghanese voetballer die in Nederland speelt? Ze kennen wel Seedorf, Hooydonk en Van der Sar. Voetbal is toch wel een uniek iets in de wereld. In Peru zittend op een pleintje verbroederde het mij en een jongetje. We kenden dezelfde voetballers en nu ook weer. Er ontstaat een apart soort ‘wij-gevoel’. In veel situaties hier in Ghana heb ik misschien vaker plezier van een ontmoeting dan de Ghanese bevolking, maar nu durf ik met zekerheid te schrijven dat het plezier van beide kanten even groot is.
Dat ik verder loop, zonder te weten waar ik naar toe loop, gewoon een beetje rondlopen, vinden ze maar vreemd, maar ze nemen afscheid van me zonder dat hele circus er om heen. Ik ben voor even geen attractie. Ik was gewoon een medespeler.

Een paar straten verderop ben ik wel een attractie, maar dat heb ik ook zelf in de hand gewerkt. Er waren kinderen aan het touwtje springen. Ik nam het touw over van het meisje dat het dichts bij mij stond en eigenlijk vinden de kinderen dat gelukkig nog niet zo heel gek. Ze springen gewoon door. De moeders in de nabijgelegen huisjes zijn meer onder de indruk en sporen andere kinderen aan om ook naar die obroni te gaan. En dan komt het punt dat ik een attractie van mezelf maak. Ik haal de bellenblazer tevoorschijn. Uit alle gaten en hoeken komen de kinderen tevoorschijn. Ze vallen over elkaar heen en zelf word ik aan alle kanten vastgeklampt. Een oude vrouw roept me. Ik moet bij haar op een muurtje zitten. De kinderen volgen en ik laat ze een voor een bellenblazen, terwijl ik zelf het busje met water en zeep en het houdertje vasthoud. Nadat ik er genoeg van heb, de kinderen echter nog lang niet, geef ik de bellenblazer aan de oude vrouw. Ik geef aan dat ik dit cadeau geef aan de vrouw en het feest nu over is. Het is goed om even geen kinderen op mijn voeten te hebben staan, geen handjes in mijn haar, op mijn schouders, armen, buik, billen en benen te voelen. Om zittend op dat muurtje even een meter vrijheid voor achter en naast me te hebben.
Een deel van de kinderen staat op een afstandje toe te kijken, je weet maar nooit wat er nog meer gebeurd. Even leeft het feest weer op. Terwijl ik opsta om weer verder te lopen geeft een kind mij namelijk een hand. Anderen zien dit en ik schud vervolgens tientallen handjes of geef ze een vriendschappelijk klopje op hun schouder.
De glunderde koppies.
Het is bijna te veel.
Het leven werkt soms als een spiegel. Wat jij de wereld schenkt komt terug. Het gaat vandaag op met betrekking tot de glimlach. Via die spiegel komt ook een van mijn favoriete spreuken me tegemoet.
Wacht niet op een wonder, wees een wonder. Iets dat ik denk ik in de ogen van de kinderen even was. En trouwens het was vandaag een wonder.
Het gevoel van vandaag was bovennatuurlijk intens.

40. Donderdag 1 september

40. Donderdag 1 september

Met de taxi naar het trotro-station. In verband met de markt moet ik een straat eerder uitstappen. Ik stap het pleintje met taxi’s op. ‘Nee, er  bestaan geen trotro’s naar Kakum National Park.’ Ik weet zeker van wel, maar ze willen mij graag in een dure taxi. Bijna alle mensen in Ghana zijn vriendelijk, maar de taxichauffeurs vallen bij mij meestal niet onder die categorie. Elke keer is het weer een strijd over de prijs. De taxichauffeur die me naar dit station bracht, wilde mij wel naar Kakum brengen voor 130. De taxi’s hier vragen 70. Gelukkig voor mij loopt er een jongen rond die mij fluisterend vertelt dat het trotro-station een straat verderop is. Ook op dat plein is het eerst weer goed kijken met wie ik mee zal rijden. Uiteindelijk rijd ik voor 5 naar Kakum.
Ik zit op de voorbank. Ik bekijk het dashboard. Alle meters wijzen naar links onder, alle schuifjes naar uiterst links. Zoals bij de meeste auto’s en busjes hier werkt alleen de motor. De voorruit heeft tig sterren en barsten en van de oorspronkelijke bekleding is weinig meer te herkennen en vering in je stoel is een uitzondering. Rijdend met een raampje open is het te doen, maar stilstaand in een busje dat gevuld is met twintig personen voel ik het zweet op mijn voorhoofd verschijnen.
Tijdens het rijden doet de chauffeur ineens een gordel om. Vreemd. Even later stapt er een man uit, gewoon langs een doorgaande weg waar op het moment geen huis of afslag te zien is. Humor, er verschijnt een politiecontrole in beeld. Papieren worden gecontroleerd en ik zag dat de chauffeur briefgeld in dezelfde hand had als zijn papieren toen hij uitstapte. Als hij even later met een lachend gezicht wegrijdt, doet hij zijn gordel niet opnieuw om. Honderd meter verderop staan we stil en gaat hij zogenaamd een beetje met zijn contact prutsen. En ja hoor, daar gaat de achterdeur open en stapt de man die zojuist uitstapte weer naar binnen. Ik vraag de chauffeur of we teveel mensen in de bus hadden en of de papieren wel kloppen. Het lijkt of hij twijfelt of hij mij de waarheid zal vertellen. Dan knikt hij, omdat ik inmiddels al hardop zit te lachen. We maken een high five in de lucht.
Ik heb er intussen een heel busje vol vrienden bij. Achter mij bekijken ze namelijk enthousiast het boek met alle foto’s van Nederland dat ik vaak bij me heb als ik op pad ga. Ze verbazen zich over al het water in Nederland. Ik vind het jammer dat er geen foto’s van gewone huizen in het boek staan. Alleen kerken en oude indrukwekkende gebouwen, Amsterdamse herenhuizen of van die idioot ontworpen huizen. Leg dan maar eens uit in hoe zo’n huis de gemiddelde Nederlander woont.

Na tegen iedereen ’goodbye’ te hebben gezegd, stap ik uit bij Kakum National Park. Ik ben mooi op tijd. Het is 9.00 uur en samen met 3 Italianen en een schoolklasje zijn we nog de enigen.
Na een tijdje geklommen te hebben, kom ik aan bij de touwbrug en volg de canopy walk. De touwbrug is 350 meter lang en 50 meter hoog. Ik ga ruim over de meeste bomen heen. De brug is in 1995 gemaakt met als doel het beter kunnen observeren van de flora en fauna. Met staalkabels gaat het van de ene hoge boom naar de 50 meter verderop gelegen boom. Tussen de touwen ligt op een soort metalen ladder één enkele plank van ongeveer 20 cm breed en om dit hele zaakje zit een net. Soms wiebelt het vervaarlijk. De tip niet naar beneden te kijken als je soms even last krijgt van angst, schiet me een paar keer te binnen. Sommigen hadden het over een afgezaagde attractie, maar ik vind de brug en zijn omgeving bijzonder genoeg.
Na ruim een uur sta ik weer bij het informatiecentrum. Ik neem mijn laatste capsule diclofenac in. Gelukkig heb ik nog wel wat gel van dit medicijn. Soms denk ik dat het beter gaat met mijn voet. Ik kan ook weer gewoon lopen zonder nagekeken te worden om dat getuk. Op momenten echter als deze, als ik extra inspanning heb moeten leveren, ben ik toch heel benieuwd wat er nu echt mis is gegaan in mijn voet, want goed is het absoluut nog niet. Het enige echt zichtbare zijn 3 blauwe stippen onder mijn voet in het zachte gedeelte net na de bal van de voet.

Na een hele poos buiten op een bankje in het park te hebben gezeten en alle kerk-organisaties en schoolklassen te hebben gezien, mijn dagboek te hebben bijgewerkt en mijn voet rust gegeven te hebben, loop ik weer naar de hoofdweg.
Een mannetje stookt wijn van de rode vruchten uit de palmen en ik word uitgenodigd voor een drankje. Ik sla beleefd het drankje in de vieze flesjes af en ga in op de uitnodiging om op zijn bamboebankje te zitten. Er passeren een aantal trotro’s, maar ze zijn allemaal tot de nok toe gevuld. Iedere keer steek ik mijn rechterhand naar voren en dan na helemaal niet zo heel lang wachten, stopt er een busje. Volgens mij zit hij bommetje vol, maar oké. Op een holletje ren ik naar de bus die 100 meter verderop tot stilstand is gekomen. Het is even passen en meten, maar dan kan de deur met mij aan de binnenkant van het busje, toch weer dicht en sta ik drie kwartier later in Cape Coast.

Ik stap uit bij de markt en verken al lopend het centrum. Op de gok loop ik een soort apotheek binnen en vraag naar diclofenac. Ze hebben het. Het zijn alleen rood-witte capsules in plaats van de blauw-witte die ik had. Zouden het nu wel de goede medicijnen zijn? Ik bekijk het beter en zie dat mijn capsules 75 mg bevatten en dit is 100 mg. Helemaal prima.
In de Bradt Travel Guide las ik iets over een speciaal restaurant gekoppeld aan een goededoelenorganisatie. Ik kan, na een paar keer door de aangegeven buurt gelopen te hebben, niets vinden wat er op lijkt. Dan maar weer langs het strandrestaurant. Het beviel gisteren goed en aangezien de restaurants hier dun bezaaid zijn, neem ik plaats aan mijn tafel.
Op weg van het restaurant naar mijn hotel loop ik weer door het mooie nachtelijke theater van de straat. Het is genieten om hier te wandelen.
Een jongetje komt frontaal op mij aflopen, pakt mijn heen en weer bungelende hand in het voorbijgaan en zegt ‘let me see your ring.’ Tegelijkertijd voel ik hem aan mijn vinger zitten. In een reflex schreeuw ik dat hij eraf moet blijven. De kinderen die om hem heen stonden, deinzen terug. Even zie ik in zijn gezicht onzekerheid en zijn ogen schieten heen en weer. Ik heb even niets geen oog voor het verdere leven hier op de straat. Ik zie alleen mijn zilveren vlinderring die heel speciaal voor mij is en dit jongetje. Hij herstelt zich. Het jongetje verandert weer in het bravourachtige straatjochie en imiteert mijn schreeuw. Ineens ben ik mij bewust van al de volwassenen in hun kraampjes langs de straatkant die ons opnemen. Luid en duidelijk zeg ik tegen hem dat hij zijn handen thuis moet houden en van mijn spullen moet afblijven. Mijn ring is niet van jou. Iedereen moet dit gehoord hebben. Hopend heb ik hiermee het voorval toegelicht. Zijn vriendjes proberen hem mee te trekken en terwijl ik verderloop voordat er een opstootje ontstaat, hoor ik achter mij het jongetje stoer mij naschreeuwen. Gelukkig hoor ik ook gelijk een paar volwassen stemmen die hem afstraffen. Het straattheater is om te genieten, maar wel met je ogen open.

39. Woensdag 31 augustus

39. Woensdag 31 augustus

Ik luister naar mijn Nederlandstalige CD, een zelf gebrande mix. Doe Maar met ‘ 32 jaar en trillend op je benen van verliefdheid’. Ik zie ons nog op de vloerbedekking liggen aan de Julianastraat nummer 8. Ruim twintig jaar geleden. Het huis van opa en oma Zweers. Neefjes van De Roode hadden dit nummer op een cassettebandje en wij als kinderen zaten en lagen in de achterkamer voor de draagbare radio-cassetterecorder terwijl de rest voor in de kamer zat.
32 jaar, dan was je al heel oud zeg. Sommige ooms en tantes waren rond die leeftijd en waren getrouwd en hadden kinderen.
Nu ben ik 32 jaar. Ik hoopte het afgelopen jaar dat ik deze verliefdheidskriebels zo vol passie zou kunnen voelen. Ik heb nog wel iets van deze gevoelens. Niet dat het wederzijds is. Hij is weggegaan. Inmiddels al meer dan een jaar geleden, maar het gevoel was zo groots. Verstandelijk kan ik het beredeneren, maar gevoelens laten zich niet zomaar weg beredeneren.
Nog 4 dagen en daarna kan het niet meer mijn nummer zijn.
Soms ben ik heel even bang. Dan voel ik me opgejaagd door mijn leeftijd en de plannen die ik voor mezelf in gedachten had voor deze leeftijd.
Ik heb humor genoeg in me om het nummer ‘trouw niet voor je 40 bent’ van De Havenzangers te adopteren als mijn nummer, maar kan er op het moment alleen niet om lachen.
In plaats daarvan zit ik mezelf te pijnigen door hem voor me te zien. Zo’n busrit van Kumasi naar Cape Coast waarin je geen kant op kan. De groene bomen heb ik allemaal al gezien, de andere buspassagiers en de African movie ook.
Niet dat ik aan het reizen ben om te vluchten, absoluut niet. Ik weet als geen ander dat je jezelf altijd bij je draagt. Soms is het alleen verrassend welk deel van jezelf naar de oppervlakte komt.

’s Middags zie ik de Atlantische Oceaan, Gulf of Guinea.
Ik laat me overweldigen door de schitterende beelden. Oude vissersbootjes op het strand met daarin mannen die de netten aan het repareren zijn. Ik zie schelpjes die in mijn backpack zullen verdwijnen. De oceaan die met gigantische golven naar het land toe rolt. De lucht boven het strand is heiig. De palmbomen verderop lijken in nevel gehuld te staan. De lucht is vol met vocht van de oceaan. Mijn handen worden bedekt met een laagje van deze zoute klamme lucht.
Ik wandel door Cape Coast. Ik vind het mooi dat het traditioneler is dan Kumasi. De sfeer is meer authentiek. Ik trakteer mezelf op een lekkere maaltijd in een beachrestaurant met schitterend uitzicht op de oceaan. De golven beuken tegen de rotsen. Terwijl ze terugrollen naar de oceaan komt de volgende golf er echter al weer aan. Ze zullen met elkaar in botsing komen. Geen van beiden wijkt uit en het water spettert meters hoog de lucht in.
Op het strand onder de veranda hoor ik iemand roepen. Er staat een jongetje om eten te bedelen. Ik twijfel nog even of ik hem een maaltijd aan zal bieden. Maar als er even later nog 3 jongetjes staan en eentje zelfs steentjes naar me toe gaat gooien om mijn aandacht te krijgen (had ik nu maar een t-shirt van De Heideroosjes – I’m not deaf I’m just ignoring you) is die gedachte vervlogen.

Ik heb intussen te horen gekregen dat de zaterdag hier heel speciaal zal zijn i.v.m. het festival. De president en allerlei chiefs zullen hier in hun mooiste kleren, kleden met Ghanese print over hun schouders gedrapeerd en gouden sieraden opwachting maken en een feest vieren met veel Afrikaanse muziek en show. Iedereen kan aanwezig zijn bij deze grote plechtigheid die verband houdt met het afschaffen van de slavenhandel. Cape Coast en de plaatsen links en rechts van deze kustplaats staan vol met slavenforten. Niet iets waar ik me als blanke echt prettig bij voel.
Dit festival houdt in dat ik zaterdag dus niet naar Elmina ga wat wel mijn bedoeling was. Ik moet even wat plannen omdraaien. Morgen (donderdag) National Park Kakum, vrijdag Elmina, zaterdag Cape Coast en dan zondag doorreizen naar Kokrobitebeach. Twee dagen in deze badplaats bijkomen en dan woensdagavond in Accra op het vliegveld staan. Wat gaat de tijd snel.
O, en ik moet niet vergeten mijn terugvucht te bevestigen. Morgen wel even bellen. He, als ik dat nu vergeet, zou ik dan een week moeten wachten op mijn terugvlucht?

In de schemer die langzaam overgaat in het donker, loop ik terug naar mijn hotel. De straat is een levend straattheater. Langs de kant van de weg wordt nog van alles verkocht. Ik koop bananen en kan als een echte fruitkenner de besten eruit pikken en de prijs bepalen. Ik ben geen nieuwe toerist meer. De situatie waarin de verkoper de baas is, is voorbij. In het donker vallen de vuurtjes met daarop ronde kookpotten met pruttelend eten extra op. In de goot staat een jong kind naast een emmer water. Zijn moeder sopt hem van top tot teen in. Grappig dat zwarte mannetje onder het witte sop. Jonge mannen maken een praatje en ik wimpel ze af, net zoals de jongens die mijn gids willen zijn. Ik doe mijn best het lachend op te lossen, maar hier raak ik soms wel geïrriteerd van. Bij een winkeltje ga ik naast het meisje op een houten bankje zitten en koop een flesje cola dat ik ter plekke leegdrink. Buurtkinderen maken een praatje met mij.
’s Avonds in bed hoor ik in het donker nog ergens het geluid van een radio en hoor ik een paar stemmen.
Ik luister echter naar het geluid van de oceaan.

38. Dinsdag 30 augustus

38. Dinsdag 30 augustus

Bobiri Forest
In een miezerbuitje sta ik. Ik draai mijn gezicht naar de lucht en sluit mijn ogen. Ik sta midden in een bos. Helemaal alleen. Ik hoor geluiden. Eerst de vogels. Zij zijn het meest nadrukkelijk aanwezig. Ik onderscheid ze door hun geluid; kwetteren, trillende en rollende klanken, een soort koeren, klepperen, sommigen lijken te lachen, anderen strelen je oor en weer anderen maken lange uithalen. Ik hoor het zingend zoemen van insecten en de krekels.
Ik voel de druppels in mijn gezicht en ik hoor ze tikken op de bladeren. Sommige druppels maken een lage doffe toon, anderen klinken hoog; afhankelijk van op welk blad en op welke boom ze vallen.
Ik ruik de geur van een nat bos. Het ruikt als de kleuren lichtblauw en oranje. Het ruikt verfrissend en het ruikt tegelijkertijd ook een beetje muf. De temperatuur tussen de bomen is broeierig en het is lekker om de regen als een koele douche in mijn gezicht te voelen.
Ik draai in het rond en kijk naar het bladerdak boven mijn hoofd. De verschillende bomen hebben eerst allerlei tinten groen, maar door het tegenlicht zie ik ze vervolgens alleen in het zwart en bewonder de vele vormen.
Een vlinder fladdert door mijn gezichtsveld en neemt me mee naar de struiken. Ik raak de vlinder kwijt en volg een andere vlinder. Witte vlinders, lichtblauwe vlinders, oranje vlinders, grote lichtgele vlinders met zwarte randen en ogen en licht oranje in de punten van hun vleugels. Een vlinder met vleugels als een glas in loodraam met een in rood, bruin, oranje en gele getinte afbeelding, een bruine vlinder met mijn ijsblauwe kleur in zijn vleugels. Kleine lila vlindertjes.
Ik ben stil en gebruik alleen mijn ogen, oren en neus. Dit klopt echter niet. Ik leef ondertussen namelijk met elke vezel in mijn lijf. De regen wisselt zich af met de zon.
De bomen hebben allemaal hun eigen verhaal. Drie immens grote bomen groeien in de stam aan elkaar vast en worden de drie gezusters genoemd. Als je de barst van een bepaalde stam in kleine stukjes hakt en in water kookt krijg je een soort thee tegen maagklachten. Bij een andere boom kan je offers in de vorm van eieren brengen en bidden om zwanger te worden. Ik zie bomen helemaal ingepakt in hun eigen boomwortels die i.p.v. naar beneden naar boven groeien en vervolgens weer kronkelend om de stam naar beneden groeien.
Ik zou op mijn rug willen liggen of met mijn rug tegen een boom aan willen zitten. Ik wil geen indringer zijn in dit hele gebeuren. Ik wil graag deel uitmaken van dit alles. Opgaan in die wereld en geen bezoeker zijn. Ik wil op dezelfde golven leven, als alles om me heen. In hetzelfde ritme willen ademhalen.

Ik ben blij dat ik heb besloten een dag langer in Kumasi te verblijven, zodat ik een bezoek kon brengen aan Bobiri Forest. Mijn voet heeft erg te lijden gehad door de hobbelige ondergrond in het bos, maar ik heb het er voor over. Eerst was ik even teleurgesteld. De man die mij een lift gaf naar het Bobiri centrum vertelde dat toen hij hier was, er zoveel vlinders boven een waterplas op de weg rond fladderden, dat hij met de auto moest toeteren om zich een weg te banen om zodoende niet teveel vlinders te verpletteren.
Helaas voor mij zijn de maanden maart, april en mei de vlindermaanden en zitten ze nu verscholen verderop in de bossen. Geen honderden of duizenden vlinders dus voor mij, maar ik word wel getrakteerd op een paar hele mooie vlinders die zomaar in het wild hier om mij heen fladderen en een indrukwekkende natuur. Er is een guesthouse op dit terrein en mocht ik ooit weer in Ghana komen dan wil ik hier een paar nachten doorbrengen. In de maand april dan natuurlijk.

Ik liet mij vanmorgen om 7.00 uur, nadat ik eerst een kaartje had gekocht voor de rit morgen naar Cape Coast, naar het drukke trotro-station rijden voor een busje naar Konongo. Stopt de taxichauffeur verdorie gewoon langs de kant van de weg bij een busje. Na wat gesteggel stap ik uit en ga toch maar met deze trotro op weg. Ik ben ongeduldig. Op het trotro-station zijn veel meer mensen en is het busje waarschijnlijk veel sneller gevuld met mensen. Voordat dit busje gevuld is, is het al middag. En zo bedenk ik een scenario dat helemaal niet klopt. De trotro rijdt al na een kwartiertje ook al zitten er nog maar vier personen in. Een jongen hangt uit het busje en roept de hele tijd de plaatsnamen op waar we naar toe gaan. Stapvoets rijden we langs het trottoir en langzaam vult de bus zich. Schitterend om ook te zien dat de schreeuwende jongen die intussen wordt ondersteund door nog twee jongens soms boos reageert als iemand niet instapt. Ja, als je helemaal niet naar de oostkant van Kumasi moet, waarom zou je dan instappen.
Ik stap uit in het plaatsje Kubease. In de trotro werd me gewezen naar een weg die ik moet volgen om in het 3 km verderop gelegen Bobiri Forest te komen. Ik loop zigzaggend over de rode zandweg waarmee ze aan het werk zijn. Een blanke man ziet me lopen en vraagt of ik verdwaald ben. Ik vertel dat ik naar de vlinders ga. Hij biedt mij een lift aan. Hij is het hoofd van deze ploeg van ongeveer 100 arbeiders die hier aan de weg werken. Hij komt uit Denemarken. Hij heeft een eigen 4WD, bestuurt door een chauffeur tot zijn beschikking en ze brengen mij naar de vlinders. Het is mij al vaker opgevallen dat de cijfers in The Bradt Travel Guide niet altijd kloppen. In een jaar tijd zijn veel van de prijzen bijna verdubbeld. Raar genoeg ook de kilometers. De afstand die we nu afleggen was ruim 5 km. Ik spreek hardop de wens uit dat ik hoop dat iemand van het centrum mij terug kan brengen naar de hoofdweg. Mijn voet is nog lang niet goed genoeg. De man biedt aan, mij over een kleine drie uur weer op te halen. Perfect zeg!

Als hij weer voor komt rijden, zit ik net op de veranda. Ik geniet van deze omgeving en heb zojuist even op de fluit gespeeld. Het klonk zo indringend. Alsof de muziek zo het hele woud doordrong en het via de bomen alle kanten op kaatste.
We drinken een drankje en maken een praatje. Ik geef aan dat ik geen plannen heb voor vandaag en hij vraagt of hij dan wat mag voorstellen. En zo gebeurt het dat ik de hele dag word rondgereden door het gebied ten oosten van Kumasi. Ik rijd door een aantal villages heen. Bezoek een palmoliefabriek en ga bij een Chief op visite. De Deen geeft aan dat ze de chief te vriend moeten houden. Hij beslist alles wat er in deze regio gebeurt. Zelfs bij relatieproblemen stapt men naar de chief die dan een wijze beslissing moet nemen. Alle grond hier is van hem. De boeren mogen het verbouwen, maar het grootste gedeelte van de vruchten die boven in de stam van de palmen groeit, moeten ze langs de kant van de weg leggen. Die worden opgehaald door de mannen van de chief. Het zijn trossen met rode vruchten. De trossen hebbend de vorm van een ananas, maar dan groter. In de Willy Wortel-fabriek worden deze vruchten verwerkt tot palmolie. Het zou een mooi filmpje voor Klokhuis zijn met aan het eind het bereiden van een lokaal gerecht met palmolie.
De chief is thuis en we mogen zijn grote huis betreden. Ik vraag aan Flemming, de Deen of ik wel goed gekleed ben voor een bezoek aan de chief. Ik heb onder andere modderschoenen. Nee, het is prima. Houd gewoon je glimlach op je gezicht. Moet ik ook buigen of geschenken geven? Nee, de man is heel werelds en weet dat jij een andere cultuur hebt.
Oh, wat jammer, de chief heeft gewone kleding aan. Niet zijn grote jurken en gedrapeerde lappen stof en ook niet al zijn gouden kettingen, ringen en armbanden. Nu is het maar een gewone man. Hij laat trots de foto zien waar hij in vol ornaat op staat en een praatje maakt met president Kufuor van Ghana en Nelson Mandela. Mandela heeft problemen met zijn gehoor vertelt hij, maar gezien zijn leeftijd en helemaal gezien zijn jarenlange opsluiting gaat het goed met hem.
De chief reist de hele wereld over en heeft onder andere connecties in Zaandam. Voordat ik echter duidelijk versta dat hij Zaandam zegt, refereert hij aan de havenstad. Oh, Rotterdam, dan pas heb ik door dat hij een Nederlandse stad benoemt en komt de link mijn hersens binnen. Meneer Flemming moet nog een keer terug komen als de chief meer tijd heeft en hij moet dan zeker mij meenemen. Terwijl we de trap aflopen, staat hij boven aan de balustrade mijn schoonheid in het Engels en Afrikaans te verkondigen. De bewakers lachen en ik glimlach maar beleefd mee.

Aan het eind van de dag ben ik best wel trots op mijzelf. Hier zit ik dan in Ghana. Mijn hotel voor morgen in Cape Coast is geregeld en met een busticket op zak ga ik morgen naar de kust van Ghana. Ik maak kennis met allerlei mensen en zie veel nieuwe dingen. Stap overal op af en onderneem veel. Ik reis rond met een rechte rug en open gezicht en kom in contact met Ghana en met mijzelf.

37. Maandag 29 augustus

37. Maandag 29 augustus

Vanmorgen heb ik Zybourn uitgezwaaid. Het was gezellig, maar ik merk dat ik het ook wel lekker vind om weer helemaal mijn eigen gang te kunnen gaan. Vandaag wil ik de Kejetia Market en het Manhyia Palace bezoeken.
Voorzichtig en langzaam beweeg ik mij door het centrum en ik verhoog mijn populariteit met deze manke blanke vertoning. Ik baal van deze verschijning, maar ben erg blij dat ik weer iets mobieler ben. Volgens mij komt het alleen door de pijnstillers en de speciale zalf dat ik op mijn voet kan staan. Plotseling hoor ik mijn naam. Wie kent mij hier nu? Het is de man uit India die ik vanmorgen in het hotel even sprak. Hij zit in een taxi en ik moet instappen. Ja, maar waar ga je dan naartoe. Naar de markt voor hout. Oké, dat is mooi handig.

Ik dacht aan houten beeldjes, maar hij blijkt een zakenman te zijn die teakhout vanuit Ghana naar India wil importeren. We komen in een achterbuurt. De halve straat loopt achter ons aan. We komen bij een grote opslagplaats aan, maar de handelaren zijn te klein. Ze exporteren niet. De man uit India heeft nog een heel lijstje met houthandelaars. Hij vraagt of ik hem wil vergezellen. Prima. De taxi rijdt door de stad en de buitenwijken. Ik kom in zagerijen en zie het mooiste teakhout. Ik fantaseer al hoe ik zelf meubels kan ontwerpen. Intussen maak ik op de achterbank van de taxi duidelijk dat een kus geven not allowed is. Hij vraagt of ik geld wil verdienen. Ik heb een vaag vermoeden welke kant hij op wil. Lachend zeg ik dat geld niet alles is. Maar ik heb het toch nodig aangezien ik geen eigen huis heb? Hij heeft mijn hand gelezen en zag dat ik geen eigen huis had en een zwaar leven achter me heb. Ik had zoiets van jaja, maar hij haalt zijn visitekaartje tevoorschijn waarop staat dat hij astroloog is. Ik vind het allemaal wel best. Ik bedoel deze gezamenlijke uren, niet de avances. Ik loop als zijn persoonlijke assistente de bazen van de houtwerven de hand te schudden en we overleggen op gepaste afstand van de managers.
Als we weer richting centrum rijden, geef ik aan dat hij mij wel bij het grote trotro-station mag afzetten. Hij vraagt naar mijn plannen en of hij mij mag vergezellen. Ik bedank hem voor de ochtend, maar geef aan dat ik ook graag even alleen iets onderneem. ‘Rare Hollandse vrouwen’ zegt hij, ‘niet getrouwd en alleen op reis.’ Alsof hij alles van Holland weet, terwijl hij eerst geeneens wist dat Nederland een Europees land is en dat het zo klein is dat je er in vier uur van noord naar zuid doorheen rijdt in tegenstelling tot India waar dat volgens hem 48 uur in beslag neemt.

Op het trotro-station waar het gigantisch druk is, het is net een mierenhoop, zoek ik de trotro-standplaats naar Konongo. Dat dorp ligt net achter het Bobiri Forest, de plaats waar ik morgen naar toe wil. Na wat rond gevraagd te hebben, vind ik het en krijg te horen dat ze de hele dag aan één stuk doorrijden. Dat betekent hier in Ghana, als de bus vol is vertrekken we en dat kan in een half uur zijn, maar ook twee en een half uur. Ik heb in gedachte om er morgen tussen 6.00 en 7.00 uur te staan. De meeste mensen reizen ’s morgens en de kans is groot dat ik dan dus niet zolang hoef te wachten.
Ik heb besloten een nacht langer in Kumasi te blijven, want ik wil perse een paar van die 400 verschillende vlindersoorten zien in dat tropische regenwoud. Ik had gelukkig in verband met vervoer, dat soms moeilijk te regelen is, mijn reistijd ruim ingepland en dat komt nu mooi uit.

Vervolgens loop ik naar de Kejetia Markt, de grootste markt van Ghana. In The Bradt Travel Guide staat dat er 10.000 marktkramen zijn. Het is er inderdaad groot, maar  het lijkt mij een getal dat naar boven is afgerond. Ik wil via de markt richting het Manhyia Palace lopen. Ik loop langs de kramen met schoonmaakartikelen, plastic teiltjes, emmers, bekers, doosjes, een rij kappers, schoenenverkopers en vrouwen met lappen stof die al zo vrij zijn om mij aan mijn arm te trekken. Dat iedereen ‘obruni, obruni’ roept vind ik best, maar ik heb liever niet dat je aan mij gaat zitten. Ja, soms raken ze mij aan, om te voelen hoe mijn huid aanvoelt. Dat vind ik dan weer anders. Ik heb het trouwens vervolgens ook bij een Ghanese vrouw gedaan. In mijn dorp wonen bij mijn weten geen Afrikaanse mensen en in mijn vriendenkring is ook niemand Afrikaans. Ik heb dus ook nog nooit zo bewust gevoeld hoe een zwarte huid aanvoelt. De bovenkant van de hand en arm ziet eruit als olifantenhuid; hard, droog en met barstjes. Het voelt echter verrassend zacht aan. Ze zegt trots dat ze zichzelf goed verzorgt na mijn enthousiaste kreet ‘O, wat zacht.’
Voordat ik het zie, ruik ik het al, de rij met slagers. Alles ligt open en bloot uitgestald. Ik kan er amper naar kijken, het is zo goor. Ik kijk naar de grond, maar daar liggen de poten. Ik kijk maar naar de rug van mijn voorgangster. Plotseling voel ik wat zachts onder mijn slipper. Het geeft mij hetzelfde gevoel, als dat ik met de auto over een al aangereden beest rijd. De hobbel die ik dan voel, geeft me een vieze rilling door mijn lijf. Precies hetzelfde voel ik nu. Bij het eerst volgende zijpad sla ik af.
Ik ruik kruiden en zie van alles uitgestald dat ik nog nooit heb gezien. Sommige marktvrouwen zien er uit als toverknollen en zij weten ongetwijfeld ook waar elk kruid goed voor is. Na zo een tijd te hebben rond gekeken en geen stap dichter bij het Manhyia Palace te zijn aangekomen, besluit ik de hoofdweg weer op te zoeken. Mijn voet doet behoorlijk zeer. En door de pijn proberen op te vangen met scheef lopen krijg ik last onderin mijn rug. Ik laat het Manhyia Palace voor wat het is en ga op de stoeprand voor een winkeltje zitten uitrusten en sla alles om me heen gade. Tsjonge, tsjonge, wat een mensen. Wat een bedrijvigheid.

Ik hobbel door naar eetcafé Vic Baboo’s. Ik neem de tijd voor een drinkyoghurt en een kaassandwich. Het voelt een beetje als terugkomen in de westerse wereld. Als ik later weer buiten op de stoep van Vic Baboo’s sta, schiet een jongen mij aan. Hij had mij zien zitten, maar durfde mij niet te benaderen omdat er al een man aan mijn tafeltje ging zitten om met mij te praten. De man in kwestie vroeg alleen of hij daar mocht zitten in verband met weinig vrije plek in de zaak, maar oké. Deze jongen vraagt of ik druk ben. Zo nee, wil ik dan met hem even een kwartiertje wat drinken en kletsen. Prima hoor. Na 10 minuten begint de net geklede bankbediende al over trouwen en maakt hij duidelijk dat hij met een blanke vrouw wil trouwen en vraagt wat ik van Afrikaanse mannen vind. Ik antwoord niet geheel naar waarheid; het maakt mij niet uit hoe iemand eruit ziet. Het gaat om de binnenkant. Een antwoord dat hoge punten scoort. Hij vertelt dat veel blanke vrouwen discrimineren. Ik zeg dat hij dat zelf ook doet. Hij wil geen zwarte maar een blanke vrouw. Nee, dat zie ik helemaal verkeerd. Hij vraagt naar mijn reisplannen en eist vervolgens dat ik niet woensdag maar zaterdag naar Cape Coast ga. Dan laat hij mij ’s avonds als hij vrij is Kumasi zien en brengt hij mij zaterdag met zijn auto naar Cape Coast. Nee bedankt, ik maak mijn eigen plannen. Hij werpt tegen dat het veel te gevaarlijk is voor mij. Het vervoer is slecht en overal zijn foute mannen. Na zijn gezeur over in welk hotel ik in Kumasi of Cape Coast verblijf en waar we zaterdag in Cape Coast zullen afspreken, heeft hij zichzelf wel heel erg in de categorie ‘foute mannen’ geplaatst.
Er blijkt een festival zaterdagavond in Cape Coast te zijn. Klinkt leuk. Ik blijf misschien wel een nacht langer daar, bedenk ik mij nu, maar ik hoef deze man niet te treffen. Een aantal keren zeg ik dat ik het leuk vond om zo even te praten, maar dat ik verder geen behoefte heb aan contact. Hij laat mijn woorden echter absoluut niet tot zich door dringen. Ik herhaal het dus zo luid dat zijn twee collega’s zittend aan het aangrenzende tafeltje het ook goed kunnen horen.
Later op straat volgt hij mij met zijn auto. Gelukkig komt zijn collega sympathieker over en zegt deze man nog eens dat het toch duidelijk was dat ik geen interesse heb en dat hij zich niet zo moet gedragen. Bedankt brother!

Op straat zie ik iemand in een shirt van Verkerk Keukens lopen. Inmiddels heb ik ook ontdekt hoe de winkeltjes aan een deel van hun westerse kleding komen. Vanmorgen op het terrein van een van de houthandels stond een schuur die tot de nok toe gevuld was met kleding. Ik neem een kijkje. De jongens die de kleding sorteren, lopen bijna allemaal in mooie voetbalshirts, veelal uit Engeland. De kleding is afkomstig uit Engeland, Nederland en Duitsland. Ik weet niet op welke manier het is ingezameld, maar het wordt hier opnieuw verpakt in balen en busjes zorgen voor de verspreiding naar de kledingkraampjes.
Ik zag vandaag ook ergens op straat een leuk shirtje hangen en overwoog het te kopen. Wel een grappige situatie. Het shirt is misschien wel gemaakt ergens in Azië en komt aan in Nederland. Vervolgens gaat het naar Afrika, waar ik het gekocht zou kunnen hebben en zou het in mijn koffer weer terug naar Europa reizen. Zo kom je nog eens ergens als shirtje.