8. Maandag 1 augustus – ‘s morgens

8. Maandag 1 augustus – ‘s morgens

Tegen de klok van 7 uur zit ik op de fiets op weg naar Habiba, de Ghanese contactdame van Vrijwillig Afrika.
Wel lachen hoor dat fietsen. Alhoewel, mijn zadel is te laag en staat al op de hoogste stand. Ik ben iets langer dan de gemiddelde Ghanees. De achterband is zacht. Akelig vals plat of gebruik ik nu de verkeerde wielerterm. Je ziet in ieder geval soms niet dat de weg omhoog gaat, maar je ziet het wel aan de kleur van mijn gezicht, heel rood. Het fietst zwaar als je moet klimmen en helemaal als je bovendien op de zandwegen de kuilen, stenen, los grind en plassen moet ontwijken. Dat alles in combinatie met de temperatuur maakt dat ik hier meer zweet dan tijdens een spinning-les in de sportschool. Soms lopen de tranen mij over de wangen door het rode stuifzand dat in mijn ogen komt.
Waarom schrijf ik dan ‘lachen’. Omdat alles om het fietsen heen mooi is! Kinderen roepen hello! Mensen fietsen stukjes met me mee, knopen een praatje met me aan en met verbazing kijk ik naar alle kraampjes langs de kant van de weg. Vandaag zag ik een kraam met tassen en complete koffersets.
Het lekkerste fruit koop ik langs de weg. Een ananas die ter plekke voor me wordt geschild en in stukken gesneden. Sinaasappels waar het kapje vanaf wordt gesneden en ik zuig al knijpend het sap eruit. Bananen, mango’s. Af en toe neem ik een van mijn vitaminetabletten, maar volgens mij is dat niet echt nodig.
Ik word toegeroepen vanaf de kant van de weg en al fietsend schreeuw ik terug. Ze lachen en vinden het mooi dat ik reageer. Helemaal als ze roepen obruni/blanke en ik reageer met obibini/zwarte of als ik ze in hun eigen taal, het Dagbani begroet.
Dasiba/goedemorgen, antiree/goedemiddag, aniwula/goedeavond, kawula /hoe gaat het, alafi/goed. Alles voorzien van lang gerekte eindklanken en beantwoord met een nasale Nnnaaa.

Ik heb deze fiets voor 4 weken gehuurd. Prijs 70.000 cedis, nog geen 7 euro en fiets nu met een tas vol speelgoed voor in mijn mandje in zo’n 20 minuten naar Habiba. In haar huis maak ik kennis met 4 andere Nederlandse vrijwilligers. Met 3 van deze meiden fiets ik naar het weeshuis. Er zijn 2 weeshuizen. 1 particulier, lees rijk. En 1 van de staat en arm. Wij gaan naar de laatste.
Ik ben nog geen 5 minuten binnen en heb al een baby in mijn armen gedrukt gekregen van madam Mary. Al zittend op een krukje bekijk ik de gang terwijl ik dit kleine meisje van 3 weken de fles geef. Alles gebeurd in deze gang. Elke vrijwilliger en een enkele lokale vrouw voedt een kind en een paar kinderen liggen op een mat op de grond. Na het voeden verschoon je het kind op een tafel in de gang. Wassen met een natte lap, talkpoeder op de billetjes en in de kast zoeken naar een rompertje of shirtje en broek dat een beetje past. Ik stuntel even met de luier, maar uiteindelijk kan ik haar netjes in haar bedje leggen.
De kamertjes zijn schoon. Er staan 3 ledikantjes op een kamer en er zijn mooie schilderingen op de muur aangebracht. Op een briefje boven het ledikant staat de naam van het kind. De iets oudere kinderen slapen met meer kinderen op een kamer.

De allerkleinsten blijven binnen, het is koud voor Ghanese begrippen. Duidelijk niet mijn maatstaf. De anderen gaan mee naar buiten waar oneerbiedig gezegd een buitenren is gemaakt. Op de plavuizen liggen een paar matten en wat speelgoed. De vrijwilligers hebben 1 speciale kamer in het huis met sleutel. Daar bewaren ze o.a. het speelgoed. Op deze manier kunnen ze de kinderen elke dag laten spelen, anders nemen namelijk de lokale mensen speelgoed mee naar huis voor hun eigen gezinnen.
Voordat ik echter in dit buitenverblijf zit word ik weggeplukt door een belangrijk uitziende vrouw. Ze heeft gehoord dat ik een teacher ben en morgen naar een school ga en dan beslis waar ik ga werken. Tegenover het weeshuis staat een schooltje bestaande uit 2 klassen. Of ik alsjeblieft met haar mee wil lopen naar het schooltje. Ik wil alles zien, dus ik loop mee, ondertussen proberend uit te leggen dat ik op een school van mijn organisatie ga kijken en waarschijnlijk ga werken. Ze wuift mijn woorden weg en ik word voorgesteld aan de 2 juffen. Ze verwelkomen mij alsof ik de expert ben. Ik probeer het wat af te zwakken. Ik was een onderwijs-assistent. Wel eentje die soms dagdelen de groep alleen draaiende hield, maar niet bevoegd daartoe. Ach laat ook maar. Ik zie wel wat er gaat gebeuren.
De kinderen zijn aan het spelen, maar het is inmiddels 9 uur en de school gaat beginnen. Ze worden bij elkaar geroepen en gaan in rijen in gelid staan. Ze bidden het Onze Vader, zingen het Ghanese volkslied met de hand op de borst, zingen nog wat andere liederen en lopen dan al marcherend naar de deur. Het wordt al snel een rommeltje en ik geniet van dit alles. Al die kinderen in schooluniform.
Ik moet mee met de oudste groep. De juf van de jongste groep zegt dat ik de kinderen veel te veel zal afleiden met mijn verschijning. De oudste groep gaat rekenen. Ieder krijgt een handvol steentjes en flessendoppen. Sommigen kunnen volgens mij nog niet tot 10 tellen maar moeten wel sommen maken van 34 + 52 die onder elkaar op het bord staan. Ze tellen wel 3 + 5 en 4 + 2 maar volgens mij gaat de inhoud totaal langs ze heen.
Ik maak me nuttig door potloden te slijpen. Erbarmelijk hoor, er is bijna geen materiaal. De schriftjes zijn vol en sommigen schrijven op een leitje. De potloden zijn kleine stompjes. Kinderen lopen naar de juf als ze denken klaar te zijn en een enkeling loopt naar mij. Even later loop ik ook door de klas en zit bij de kinderen om uit te leggen hoe ze moeten rekenen en hoe ze de cijfers moeten schrijven, velen schrijven in spiegelbeeld. Na 2 uur houd ik het voor gezien. Mocht de school van de organisatie mij niet bevallen dan ga ik hier naar toe. Sowieso kom ik terug met materiaal. Ik heb een sporttas vol lesmateriaal en een deel daarvan gaat zeker naar deze school.

Terug bij het weeshuis loop ik de buitenkamer in. Vrijwilligers zitten met kinderen op schoot en geven de zo belangrijke persoonlijke aandacht aan een kind. Ook herstellen ze kapotte kleding van de kinderen met naald en draad. Het is etenstijd en we gaan weer naar binnen. Het vrolijke mannetje Bubba dat ‘smorgens als een aapje om mijn nek hing, zit al bij een ander op schoot. Ik geef Abdul de fles. Hij is onrustig. Ik zing op een grote paddenstoel en in de maneschijn en hij wordt rustiger. Zijn hoofd ligt warm geplakt op mijn arm en plotseling spuugt hij zijn flesvoeding en meer dan dat eruit. Gods wat een sneu mannetje. Ik verschoon ons beide. Voordat ik hem de luier omdoe zet ik hem op een potje. Hij kan nog niet zelfstandig zitten. Hij wordt in een hoekje gezet zodat hij tegen de muur aan blijft hangen en ik de handen vrij heb voor een ander kind.
Ik weet trouwens niet of dit weeshuis wat voor mij is. Ondanks de luiers zijn de kinderen nat en als je ze op schoot hebt voel je de nattigheid door je eigen kleding heendringen. Ik ben niet bang voor wat plas, ontlasting en kots, maar werk dat voor de helft hieruit bestaat … ik weet het niet.
Abdul is nog steeds heel warm en ik ga met hem op mijn arm op zoek naar madam Mary. Ik vraag of hij getemperd kan worden. Ze deelt mijn bezorgdheid. Het komt door de doorkomende tandjes zegt ze en geeft hem een drankje. Ik leg hem in zijn ledikantje. Als ik wegloop begint hij te huilen. Ik ga bij zijn bedje zitten en zing Angels, mijn favoriete song. Ik zie zijn gezichtje ontspannen en zijn ademhaling wordt rustig.
Dag lief, I wish you all the best.

2 Responses »

  1. Had er heel wat voor over gehad als je (een) kindje Abdul mee had kunnen nemen voor ons …. Heftig hoor en in en in triest..word er helemaal verdrietig van…

  2. Het was ook verdrietig en ik houd het ook niet droog als ik aan zijn situatie denk.
    Ik zie hem nu voor mij op de foto en hij straalt toch ook wel. Hoop dat hij dat nog steeds kan en geniet van lekker fruit, de schat.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *