Ontdekken

Ontdekken

Laat me nietig zijn.
Laat me niet zijn. Nee wel zijn. Tuurlijk wil ik er wel zijn. Ik geniet. Ik voel. Ik leef. Maar ik ben zo nietig als ik dit om mij heen zie. Zo vol ontzag. Het voelt bijna alsof ik inbreuk maak op de wereld. Het bos. De herfst. De grote verscheidenheid aan kleur. De geluiden die de takken maken en de val van een eikel net naast mij. De zacht verende ondergrond van aarde en blad, en boven mijn hoofd stukken blauw tussen een geel bladerdak door.

Tussen deze schoonheid door loopt mijn meisje. Ze juicht als ik zeg dat ik een paddenstoel zie. Ik hoor de teleurstelling in haar zucht als ze doorheeft dat het verdorie weer geen rode met witte stippen is. Ik hoor haar poging om ook op een eikeldopje te kunnen fluiten. Zie haar verbeten blik. Zie haar twijfel tussen het kwaad weggooien van het dopje of het toch nog een keer proberen. Ik hoor haar achter mij half onder de bladeren wegschieten als ik met mijn ogen dicht tegen een boom sta en tot tien tel. Hoor haar schreeuw als ze al rennend met haar voet in een konijnenhol beland en voorover klapt. Zie het zand op haar knie. Haar handen zwart. Haar ogen alweer gericht op wat nieuws. Het zoeken naar een dunne lange stok. Ik zag een klein holletje. Zou er een veldmuisje in zitten? Even poeren. We zien omgevallen bomen. We volgen een vogel in de lucht. We horen een geluidje. Lopen hand in hand. Heel even maar, want ze moet voor en achter mij lopen. Op ontdekking. Zoeken. Verzamelen.

Mijn ontdekking in de wereld. En dan denk ik dat ik alles wel al weet. Been there, seen that, done that. En dan nog kan ik niet-weten wat ik moet doen. Begrijp ik niet wat er gebeurt. Kan ik niet sturen en onderga. Ik ontdek. Kijk rond. Verzamel. Geniet. Lach. Stoot me. Verwonder me. Heb soms een hand nodig. Vingers kunnen ineen verstrengeld raken. Moet je dan samen een pad volgen?  Maar wie wijst dan de weg? Welk pad volgen we? Maar als ik nou van oranje bladeren houd en jij van groen. Maar alles is er toch in dit bos? En als verdwalen leven is. En als leven dwalen en vinden is. En als ik nu eens lang en snel genoeg schrijf. Ik misschien oplos tussen alle woorden. Ik mezelf weg maak. Ik wegren tussen de bomen. Me voor even­­ verstop tussen alle blad. Wegkruip achter een boom.

Je neemt een foto van me. Je lacht. Je roept dat ik op een kaboutervrouwtje lijk in mijn rode jas. Ik val op. Ik kan helemaal niet verdwijnen. Ik kan helemaal niet nietig zijn. Nietig misschien in mijn gevoel. Maar mijn hart is aanwezig. Nooit zal het niet zijn.

Wacht op mij, meisje van mij! Ik ga nog even met je mee op ontdekking.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *